201702143/2/A2.
Datum uitspraak: 17 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 januari 2017 in zaak nr. 16/2284 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 22 november 2017 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit aan [appellant] en de Afdeling toe te zenden. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 7 december 2017 heeft de raad, ter uitvoering van de in de tussenuitspraak gegeven opdracht, opnieuw beslist op het door [appellant] tegen zijn besluit van 31 december 2015 gemaakte bezwaar, dit bezwaar gegrond verklaard en de aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand toegewezen.
Bij brief van 4 januari 2018 heeft [appellant] een zienswijze ingediend.
Bij brief van 5 januari 2018 heeft de Afdeling partijen te kennen gegeven dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het besluit van 7 december 2017 maakt op grond van artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mede onderwerp uit van dit geding. Bij dit besluit heeft de raad de door [appellant] ingediende aanvraag om toevoeging verleend. De raad heeft evenwel nagelaten om, op de voet van artikel 7:15 van de Awb, te beslissen op het verzoek van [appellant] om vergoeding van de door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand. Het besluit van 7 december 2017 komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 14 juni 2016 van de raad alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt, zoals blijkt uit de tussenuitspraak, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal verder het besluit van 7 december 2017 vernietigen, voor zover daarbij niet is beslist op het verzoek van [appellant] om vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten. Dit besluit behoeft voor het overige geen bespreking, nu daarbij de aangevraagde toevoeging alsnog is verleend.
3. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 januari 2017 in zaak nr. 16/2284;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand van 14 juni 2016, zonder kenmerk;
V. vernietigt het besluit van 7 december 2017 van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, met kenmerk 1HH6932, voor zover daarbij niet is beslist op het verzoek van [appellant] om vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten;
VI. veroordeelt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.004,00 (zegge: tweeduizendvier euro);
VII. gelast dat het bestuur van de raad voor rechtsbijstand aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Daalder w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018
735.