201606284/2/R3.
Datum uitspraak: 18 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Wijnaldum, gemeente Harlingen,
en
de raad van de gemeente Harlingen,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 14 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1575 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van die uitspraak met inachtneming van overweging 9 het daar omschreven gebrek in het besluit van de raad van 20 april 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Harlingen-Buitengebied" te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 8 november 2017 het bestemmingsplan "Buitengebied" gewijzigd.
[appellant] is in de gelegenheid gesteld een zienswijze over dit besluit naar voren te brengen.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het besluit van 20 april 2016
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat artikel 34, aanhef en onder b, van de planregels het mogelijk maakt dat enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming "Verkeer - Fiets- en voetpaden". De raad heeft medegedeeld dat hij met deze bepaling slechts heeft beoogd te bewerkstelligen dat ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone - fietspad" op de gronden van [appellant] een fietspad kan worden aangelegd. Gelet hierop heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad zich in zoverre op een ander standpunt heeft gesteld dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan, terwijl niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven. Gelet hierop is het besluit van de raad van 20 april 2016 wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en derhalve in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb vastgesteld. Het betoog slaagt.
2. Het beroep van [appellant] voor zover gericht tegen dit besluit is gegrond en het besluit dient in zoverre te worden vernietigd.
Het besluit van 8 november 2017
3. Het besluit van 8 november 2017 strekt ertoe artikel 34, aanhef en onder b, sub 2, van de planregels te wijzigen. Volgens de raad heeft hij aldus het gebrek hersteld dat volgens de Afdeling kleeft aan het besluit van 20 april 2016. Het besluit is gezien de strekking daarvan ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding.
4. Artikel 34, aanhef en onder b, van de planregels, zoals dit is gewijzigd bij het besluit van 8 november 2017, luidt: "Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat: ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone - fietspad" de bestemming " Agrarisch" en/of "Bos" wordt gewijzigd in de bestemming "Verkeer - Fiets- en voetpaden", mits:
1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 13 van toepassing zijn;
2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de openheid en rust van weidevogelgebieden zoals weergegeven op kaart 7 van de provinciale verordening van 25 juni 2014;
3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden en de cultuurhistorische waarden;"
5. [appellant] heeft naar aanleiding van het besluit van 8 november 2017 geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant] geen bezwaren heeft tegen het besluit van 8 november 2017. Het van rechtswege ontstane beroep daartegen is ongegrond.
Proceskosten
6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Harlingen van 20 april 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Harlingen-Buitengebied" gegrond;
II. vernietigt het onder I bedoelde besluit, voor zover het artikel 34, onder b, sub 2, van de planregels betreft;
III. verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Harlingen van 8 november 2017 ongegrond;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Harlingen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Bijleveld
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2018
433.