ECLI:NL:RVS:2018:13

Raad van State

Datum uitspraak
4 januari 2018
Publicatiedatum
5 januari 2018
Zaaknummer
201705757/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • H. Troostwijk
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 14 december 2016 besloten om de aanvraag af te wijzen. De vreemdeling was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond. De rechtbank verklaarde op 20 juni 2017 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De Afdeling heeft de zaak op 19 oktober 2017 behandeld. De vreemdeling werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. C.T.W. van Dijk, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen en mr. I.J.A. Klep. In het hoger beroep heeft de vreemdeling onder andere geklaagd over de overweging van de rechtbank dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er in Libië, en specifiek in Benghazi, geen uitzonderlijke situatie is die bescherming biedt onder artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000.

De Afdeling heeft in haar uitspraak van 4 januari 2018 geoordeeld dat de grieven van de vreemdeling niet kunnen leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De aangevoerde argumenten waren niet van zodanige aard dat zij vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoording behoefden. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201705757/1/V2.
Datum uitspraak: 4 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 20 juni 2017 in zaak nr. NL17.53 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 20 juni 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2017, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, advocaat te Utrecht, en de minister van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag en mr. I.J.A. Klep, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    In de eerste grief klaagt de vreemdeling onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich in Libië, in het bijzonder in Benghazi, niet een uitzonderlijke situatie voordoet waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bescherming biedt.
1.1.    De in deze grief opgeworpen vraag heeft de Afdeling bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2018:1, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de grieven niet kunnen leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.    Hetgeen de vreemdeling voor het overige heeft aangevoerd, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Yildiz
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2018
594.