ECLI:NL:RVS:2018:1322

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
201800209/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan uitbreiding bedrijventerrein Dronryp-West

Op 24 april 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "Uitbreiding bedrijventerrein Dronryp-West". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Menameradiel (thans gemeente Waadhoeke) op 7 december 2017, maakt de uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk. Verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend in Dronryp, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor negatieve gevolgen voor hun woonomgeving.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 12 april 2018. Tijdens de zitting zijn de verzoekers en de raad vertegenwoordigd door mr. L.H.J. Baars en W. Bosma verschenen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoekers hebben aangevoerd dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen in de besluitvorming en dat het gemeentebestuur hen niet de gelegenheid heeft geboden om hun zienswijze naar voren te brengen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter heeft daarom het besluit van de raad geschorst voor zover het betreft de bestemmingen "Bedrijf" en "Groen" binnen het plangebied. Tevens is de raad veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de verzoekers.

Uitspraak

201800209/2/R3.
Datum uitspraak: 24 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna gezamenlijk: [verzoeker]), beiden wonend te Dronryp, gemeente Menameradiel, thans: gemeente Waadhoeke,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Menameradiel, thans: gemeente Waadhoeke,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Uitbreiding bedrijventerrein Dronryp-West" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 april 2018, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.H.J. Baars en W. Bosma, zijn verschenen. Daarnaast is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2.    Het plan maakt de uitbreiding van het bedrijventerrein Dronryp-West mogelijk. Deze uitbreiding van het bedrijventerrein wordt ontwikkeld door [partij] De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 6,4 hectare, waarvan 3,9 hectare aan uitgeefbare bedrijfskavels wordt gerealiseerd. Het plan maakt bedrijvigheid in milieucategorieën 2 en 3.1 mogelijk.
3.    [verzoeker] woont aan de [locatie] in Dronryp. De kortste afstand tussen zijn woning en de bedrijfsbestemming is ongeveer 110 meter. Hij richt zich met name tegen het planonderdeel dat door de raad ‘het erf in het landschap’ wordt genoemd. Dit betreft twee van de rest van het bedrijventerrein afgescheiden bestemmingsvlakken "Bedrijf".
Procedure
4.    [verzoeker] voert aan dat het gemeentebestuur het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan heeft voorbereid en vastgesteld zonder rekening te houden met zijn belangen. Hoewel hij de enige bewoner in de directe nabijheid van het gebied is, is hij buiten de planvorming gehouden. Pas nadat het ontwerp al gereed was, heeft hij daarover een zienswijze naar voren kunnen brengen. Nadien heeft hij in raadsvergaderingen en in gesprekken met de verantwoordelijk wethouder geen gehoor gevonden voor zijn bezwaren tegen het plan.
4.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoeker] gebruik heeft gemaakt van de geboden mogelijkheid om zijn zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. Het bieden van nadere inspraakmomenten maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde procedure voor bestemmingsplannen. Gelet hierop geeft het aangevoerde de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het gemeentebestuur het plan in strijd met de in de wet geregelde procedure heeft voorbereid en vastgesteld. Voor zover [verzoeker] betoogt dat zijn belangen onvoldoende in de door de raad gemaakte belangenafweging zijn betrokken, komt dat betoog hierna bij de bespreking van de inhoud van het bestreden besluit aan de orde.
5.    Wat betreft het betoog van [verzoeker] dat in de diverse bekendmakingen van het vastgestelde plan verschillende termijnen worden genoemd waarbinnen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld, overweegt de voorzieningenrechter dat dit betoog betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van dat besluit niet kan aantasten.
Inhoud van het besluit
6.    [verzoeker] voert aan dat een voormalige wethouder in een gesprek op 24 november 2008 heeft toegezegd dat het plan voor de uitbreiding van het bedrijventerrein een kleine afronding aan de westzijde van het bedrijventerrein van ongeveer 5 hectare zou inhouden. Het plan is volgens hem in strijd met deze toezegging vastgesteld.
6.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij een wethouder, maar bij de raad. Aan de bedoelde uitlatingen van een voormalige wethouder komt in het kader van deze procedure dan ook niet de door [verzoeker] gestelde betekenis toe. Het bestreden besluit is in zoverre dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel genomen.
7.    [verzoeker] betoogt dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat het zogenoemde ‘erf in het landschap’ strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Door deze wijze van bestemmen wordt ter plaatse een groter beslag op de ruimte gelegd dan wanneer het bedrijventerrein aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein zou worden gerealiseerd. Hierdoor komt het bedrijventerrein ook dichter bij zijn woning te liggen dan noodzakelijk is.
Voorts voert hij aan dat de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing niet voldoende is gewaarborgd in het plan. Daarbij wijst [verzoeker] erop dat de landschappelijke inpassing van het al bestaande deel van het bedrijventerrein ook nooit is gerealiseerd.
7.1.    Artikel 3, lid 3.5, aanhef en onder f, van de planregels luidt: "Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen: het gebruik van gronden en bouwwerken zonder realisatie en instandhouding in de bestemming 'Groen' van de landschappelijke inpassing, zoals in de uitgangspunten genoemd van hoofdstuk 2 en in Bijlage 1 van de toelichting."
7.2.    De voorzieningenrechter stelt vast dat hoofdstuk 2 van de plantoelichting een algemene beschrijving van het plan bevat. In dit hoofdstuk staat over de beoogde landschappelijke inpassing dat de bedrijfskavels in het landschap worden ingepast in een brede beplantingsstrook, bestaande uit gebiedseigen beplanting, aangevuld met een watergang.
In bijlage 1 bij de plantoelichting is een zogenoemd ‘principeperceel percelen’ en een zogenoemd ‘principeperceel toegangsweg’ opgenomen.
7.3.    De voorzieningenrechter overweegt dat de raad het kennelijk uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht dat de bedrijfskavels landschappelijk worden ingepast. De voorzieningenrechter is er echter niet van overtuigd dat de raad de realisatie en instandhouding van de beoogde landschappelijke inpassing toereikend in het plan heeft geregeld. Redengevend hiervoor is dat artikel 3, lid 3.5, aanhef en onder f, van de planregels verwijst naar hoofdstuk 2 van de planregels en dat dit hoofdstuk slechts een algemene beschrijving van het plan omvat, waaronder een summiere beschrijving van de beoogde landschappelijke inpassing. Deze beschrijving van ‘een brede beplantingsstrook, bestaande uit gebiedseigen beplanting, aangevuld met een watergang’ biedt geen duidelijkheid over de vorm waarin deze landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd. Daarnaast bevat bijlage 1 bij de plantoelichting twee zogenoemde principeprofielen, waarbij in het ‘principeprofiel percelen’ de bedrijfsbebouwing niet aan het zicht wordt onttrokken door opgaand groen. De gebruikte terminologie laat bovendien ruimte voor de uitleg dat het slechts een uitgangspunt voor de landschappelijke inpassing betreft waarvan kan worden afgeweken.
7.4.    De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat in paragraaf 2.4 van de plantoelichting bij de keuze voor het zogenoemde ‘erf in het landschap’ wordt toegelicht dat dit ervenmodel breekt met de corridorvorming en de ontwikkeling langs de oude Rijksweg/A31. In de Nota beantwoording zienswijzen wordt hieraan toegevoegd dat hierdoor het open karakter van het gebied zoveel mogelijk wordt behouden en een zachte overgang ontstaat van open agrarisch gebied naar aaneengesloten stedelijk gebied. De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat de raad hiermee deugdelijk heeft gemotiveerd dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Als gevolg van deze wijze van bestemmen wordt een groter beslag op de ruimte gelegd in de woon- en leefomgeving van [verzoeker] terwijl de raad er niet uitdrukkelijk blijk van heeft gegeven het belang van [verzoeker] bij het voorkomen hiervan in zijn afweging te hebben betrokken.
Conclusie
8.    Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat de raad de beoogde landschappelijke inpassing toereikend in het plan heeft geregeld. Evenmin is de voorzieningenrechter ervan overtuigd dat de raad deugdelijk heeft gemotiveerd dat de ontwikkeling van bedrijfskavels in de vorm van het zogenoemde ‘erf in het landschap’ strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Dit in samenhang bezien en gelet op enerzijds het belang van [verzoeker], die zich met name richt tegen het zogenoemde ‘erf in het landschap’, en anderzijds het belang van [partij] en de raad, die hebben verklaard dat er een dringende behoefte bestaat aan de uitbreiding van het aantal bedrijfskavels op het bedrijventerrein, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om, na afweging van de betrokken belangen, de navolgende voorlopige voorziening te treffen.
9.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Menameradiel, thans: gemeente Waadhoeke, van 7 december 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Uitbreiding bedrijventerrein Dronryp-West", voor zover het betreft de bestemmingen "Bedrijf" en "Groen" binnen het op de bij deze uitspraak behorende kaart weergegeven gebied;
II.    veroordeelt de raad van de gemeente Menameradiel, thans: gemeente Waadhoeke, tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 50,85 (zegge: vijftig euro en vijfentachtig cent), met dien verstande dat bij betaling aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
III.    gelast dat de raad van de gemeente Menameradiel, thans: gemeente Waadhoeke, aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Helder    w.g. Boer
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2018
745.