201703787/1/A1.
Datum uitspraak: 25 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 24 maart 2017 in zaak nr. 17/510 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Nieuw-West.
Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2016 heeft het algemeen bestuur een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een voetgangersbrug op het perceel Osdorpergracht sectie E, perceelnummer 8404 (hierna: het perceel).
Bij besluit van 20 december 2016 heeft het algemeen bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar onder aanpassing van de motivering van het besluit van 5 augustus 2016 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het door 49 anderen ingestelde beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2018, waar [appellant] en [partij], en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. G.B. van Driel en H.L. Awwadi, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De voetgangersbrug is voorzien over de Osdorpergracht te Amsterdam-Osdorp en verbindt de oever nabij Ruimzicht met de tegenovergelegen landtong. [appellant] woont op het adres [locatie] te Amsterdam, in het gebouw Torenwijck IV. De voetgangersbrug is voorzien direct tegenover dat gebouw. De gemeente Amsterdam is opdrachtgever voor het realiseren van de voetgangersbrug.
Op het perceel waarop de voetgangersbrug is voorzien zijn de bestemmingsplannen "Osdorperplein e.o." en "Meer en Oever" van toepassing. Het bouwplan is in strijd met de ingevolge het bestemmingsplan "Meer en Oever" op het perceel rustende bestemming "Water", omdat de geplande voetgangersbrug niet is voorzien op het gedeelte met de nadere aanduiding "brug". Voorts is de brug ter plaatse van de bestemming "Groen" eveneens in strijd met dat bestemmingsplan. Het college heeft besloten met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), in samenhang gelezen met artikel 15 van de planregels, ten behoeve van het bouwplan van het bestemmingsplan af te wijken.
De beoordeling van het hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij door het algemeen bestuur ten onrechte niet is betrokken bij het bepalen van de plaats van de voetgangersbrug. Het algemeen bestuur zou overleg over de plaats hebben toegezegd tijdens de inloop-informatieavond op 30 oktober 2012, maar dat overleg heeft niet plaatsgevonden, aldus [appellant]. Het besluit van 20 december 2016 is om die reden volgens [appellant]s niet zorgvuldig voorbereid.
2.1. Anders dan [appellant] betoogt is het feit dat geen vooroverleg heeft plaatsgevonden over de plaats van de brug, geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van 20 december 2016 om die reden niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het door [appellant] bedoelde overleg is, ondanks dat het algemeen bestuur daartoe wel had kunnen overgaan, niet wettelijk verplicht.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit om omgevingsvergunning te verlenen voor de voetgangersbrug op deze locatie niet voldoende is gemotiveerd. Volgens hem is in de belangenafweging onvoldoende rekening gehouden met de overlast die de brug op de voorziene plaats met zich brengt.
3.1. Het algemeen bestuur heeft in het besluit van 20 december 2016 gemotiveerd dat de voetgangersbrug een onderdeel vormt van het "Uitwerkingsplan Zuidwestoever", waarin de voetgangersbrug is opgenomen als onderdeel van het "Rondje Sloterplas". Het heeft verder gemotiveerd dat, gezien de beperkte toegankelijkheid van de brug alleen voor voetgangers en de verwachting dat bezoekers van de horeca op de landtong voornamelijk vanuit de richting Meer en Vaart zullen komen, geen overlast voor omwonenden van de nieuwe voetgangersbrug wordt verwacht. Verder is door het algemeen bestuur ter zitting toegelicht dat op de landtong is voorzien in parkeerplaatsen voor de horeca. De rechtbank heeft, gelet op het voorgaande, terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college in het besluit om omgevingsvergunning te verlenen voor de voetgangersbrug niet voldoende heeft gemotiveerd dat de brug niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het staat [appellant] vrij om in het geval van overlast van de voetgangersbrug het algemeen bestuur om handhavend optreden te verzoeken.
Het betoog faalt.
4. Het betoog van [appellant], dat het algemeen bestuur niet voldoende heeft gemotiveerd waarom een door hem aangedragen alternatief niet tot verplaatsing van de voetgangersbrug heeft geleid, slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat met het door [appellant] voorgestelde alternatief om de voetgangersbrug te verplaatsen tussen het door hem bewoonde appartementencomplex en het complex daarnaast, geen gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren wordt bereikt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de realisering van dit alternatief er toe zal leiden dat één of twee beeldbepalende bomen moeten worden gesnoeid of gekapt. Dat deze bomen, naar is gesteld vanwege de iepziekte, inmiddels zijn gekapt, kan in deze procedure geen rol spelen, omdat feiten die dateren van ná het nemen van het bestreden besluit van 20 december 2016 als regel geen grond voor vernietiging van dat besluit kunnen opleveren.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
Slotoverweging
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Drop w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018
776.