201705114/1/R2.
Datum uitspraak: 25 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Valkenswaard,
2. [appellant sub 2], wonend te Valkenswaard,
3. [appellante sub 3], gevestigd te Someren,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Valkenswaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Valkenswaard Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellante sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2018, waar [appellante sub 3], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. C. Evers, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan omvat de bebouwing gelegen aan de noordrand van de kern Valkenswaard. Het plan is conserverend van aard. Het heeft als doel de bestaande situatie te verankeren in een actuele regeling.
[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] komen op tegen het ontbreken van de mogelijkheid voor kamergewijze verhuur in het plan. [appellante sub 3] wil uitbreiding van haar bedrijfsbestemming.
De beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2]
Ontvankelijkheid
3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] komen op tegen de gewijzigde vaststelling van het plan, omdat daarin volgens hen de mogelijkheden voor reguliere kamerverhuur zouden zijn geschrapt. De mogelijkheid voor reguliere kamerverhuur ontbrak reeds in het ontwerpplan. In zoverre zijn [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] door de gewijzigde vaststelling van het plan niet in een ongunstigere positie gekomen.
De beroepen zijn niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellante sub 3]
4. [appellante sub 3] is eigenaar van een perceel met bebouwing aan de [locatie A] en de [locatie B] te Valkenswaard. Aan het gehele perceel is de bestemming "Bedrijf" gegeven. Ten westen van dit perceel is een groenstrook gelegen die de bestemming "Groen" heeft gekregen.
Groenstrook
4.1. [appellante sub 3] voert aan dat de groenstrook ten onrechte niet betrokken is bij haar bedrijfsbestemming. Zij geeft aan dat haar panden deels leegstaan. Als de groenstrook een bestemming ten behoeve van haar bedrijf zou krijgen, zou dit zorgen voor een verbetering van de gebruiksmogelijkheden. Er zou dan de mogelijkheid zijn om het aantal parkeerplaatsen te kunnen uitbreiden. Ook wordt met een bedrijfsbestemming de huidige overlast en schaduw als gevolg van de begroeiing op de groenstrook voorkomen. Volgens [appellante sub 3] behoort de groenstrook niet noodzakelijkerwijs tot gemeentelijk structureel groen, omdat er voldoende groen in de nabije omgeving overblijft. De raad heeft haar belang als verhuurder van het perceel onvoldoende meegewogen. Daarbij stelt [appellante sub 3] dat zij ongelijk behandeld wordt, omdat de raad elders op dezelfde groenstrook wel een bouwplaats voor een bloemencorso planologisch toestaat, inclusief verharding, maar de bedrijfsbestemming van haar bedrijf niet uitbreidt.
4.2. De raad stelt zich wat het parkeren betreft op het standpunt dat, in tegenstelling tot hetgeen [appellante sub 3] aanvoert, op het bedrijfsperceel voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. [appellante sub 3] heeft naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de groenstrook noodzakelijk is om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte van de bedrijven op het bedrijfsperceel.
4.3. Het plan is een conserverend plan dat de bestaande situatie vastlegt. De Afdeling stelt vast dat de raad overeenkomstig de bestaande situatie aan de groenstrook de bestemming "Groen" heeft gegeven.
Het verzoek tot verkoop van de groenstrook aan [appellante sub 3], dat zij eerder in 2015 heeft gedaan, is door het gemeentebestuur afgewezen, waardoor de grond in eigendom van de gemeente blijft. De vraag of die afwijzing terecht is staat hier niet ter beoordeling. De Afdeling acht het planologisch standpunt van de raad dat de groenstrook onderdeel uitmaakt van de groenstructuur om verstening tegen te gaan en dat de groenstrook een buffer vormt voor andere percelen niet onredelijk.
4.4. Voor zover [appellante sub 3] heeft aangevoerd dat er onvoldoende onderhoud gepleegd wordt aan het groen, waardoor hinder en overlast ontstaat door overhangend groen, heeft dit geen betrekking op het plan zelf maar op het onderhoud van de openbare ruimte. Dit kan in deze procedure niet aan de orde komen.
4.5. Over de door [appellante sub 3] gemaakte vergelijking met de bestemmingsregeling voor de bouw van een corso op de groenstrook, overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat de corsobouwplaats, die door middel van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - corsobouwplaats" aan een gedeelte van de groenstrook mogelijk is gemaakt, op grond van artikel 9, lid 9.2.2, aanhef en onder c, van de planregels een maximale aaneengesloten periode van instandhouding van 3 maanden kent. Reeds daarom verschilt deze situatie van het toekennen van een definitieve bedrijfsbestemming aan de groenstrook ten behoeve van het bedrijf van [appellante sub 3]. In hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door haar genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
4.6. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid aan het belang van handhaving van de groenbestemming een zwaarder gewicht kunnen toekennen dan aan uitbreiding van de bedrijfsbestemming.
Het betoog faalt.
Bedrijfsbestemming
5. Voorts voert [appellante sub 3] aan, dat de bedrijfsbestemming ten onrechte de functies en gebruiksmogelijkheden van haar perceel beperkt, terwijl de mogelijkheden voor andere percelen wel zijn uitgebreid. Zij voert aan dat de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - sport en dienstverlening" geen zelfstandige kantoorfunctie toelaat, en evenmin maatschappelijke en medische dienstverlening en educatieve voorzieningen, waarvoor het perceel in het verleden werd gebruikt. Ook is het gebruik voor een showroom voor detailhandel in volumineuze en aanverwante goederen niet opgenomen en voorziet het plan ook niet in een mogelijkheid tot afwijking voor een showroom voor detailhandel, zoals in het verleden met een vrijstelling was toegestaan. Ter zitting heeft [appellante sub 3] toegelicht dat het plan in elk geval zou moeten voorzien in een afwijkingsmogelijkheid, zodat de bestemming van haar perceel flexibel kan worden ingevuld.
5.1. Wat betreft de stelling van [appellante sub 3] dat andere percelen wel een ruime bedrijfsbestemming hebben gekregen, heeft zij deze stelling niet nader onderbouwd.
Met het conserverend plan beoogt de raad de huidige bedrijfsbestemming te continueren. De door [appellante sub 3] gevraagde mogelijkheid om voor andere functies een afwijkingsmogelijkheid op te nemen houdt een wijziging dan wel verruiming van de bedrijfsbestemming in. De raad heeft ter zitting toegelicht dat een ruimere bestemming alleen kan worden afgewogen als sprake is van concrete initiatieven. Dat standpunt is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk.
De raad heeft toegelicht dat het gebruik van de bedrijfsgebouwen als showroom voor detailhandel al in het verleden is beëindigd. De vrijstelling was verleend voor een specifiek bedrijf dat al vertrokken is. De vrijstelling was volgens de raad daarom ook al niet opgenomen in het vorige bestemmingsplan. Nu [appellante sub 3] geen concrete initiatieven heeft aangevoerd waarvoor een dergelijke mogelijkheid zou moeten worden opgenomen, acht de Afdeling het standpunt van de raad om deze van de bedrijfsbestemming afwijkende functie niet in het plan op te nemen niet onredelijk.
Wat betreft educatieve voorzieningen heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat geen vergunning is verleend voor een dergelijk gebruik in het verleden. Vaststaat dat het gebruik al is beëindigd. De raad heeft toegelicht dat hij een gebruik voor maatschappelijk doeleinden, zoals educatieve en medische voorzieningen, niet passend acht op een bedrijfslocatie als deze. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling het standpunt van de raad om deze voorzieningen niet in de bestemming op te nemen niet onredelijk.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in zoverre in redelijkheid kunnen aansluiten bij de bestaande bedrijfsbestemming en gebruiksmogelijkheden.
Het betoog faalt.
5.2. Wat betreft het betoog van [appellante sub 3] dat het plan ten onrechte niet voorziet in mogelijkheden voor gebruik van gronden met de aanduiding specifieke vorm van bedrijf - sport en dienstverlening" voor zelfstandige kantoren, overweegt de Afdeling als volgt.
Artikel 4, lid 4.3, aanhef en onder a. sub 5, van de planregels luidt:
"Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend: het gebruik van gronden en bouwwerken voor: kantoren, uitgezonderd kantoren als onzelfstandig onderdeel van een ter plaatse aanwezig bedrijf;".
Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij heeft beoogd ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - sport en dienstverlening" gebruik voor zelfstandige kantoren mogelijk te maken. Op grond van artikel 4, lid 4.3, aanhef en onder a. sub 5, van de planregels is het gebruik voor zelfstandige kantoren op de gronden met de bestemming "Bedrijf" echter verboden. De Afdeling stelt vast dat het plan op dit punt niet mogelijk maakt wat de raad heeft beoogd. De raad heeft dit ter zitting erkend. Het plan is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld.
Het betoog slaagt.
Conclusie
6. De beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] zijn niet-ontvankelijk.
7. In hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover artikel 4, lid 4.3, aanhef en onder a. sub 5, van de planregels het gebruik voor zelfstandige kantoren ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - sport en dienstverlening" verbiedt, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het beroep van [appellante sub 3] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Zelf voorzien
8. Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb wat betreft het gebruik voor zelfstandige kantoren ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - sport en dienstverlening" op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit plandeel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.
Hierbij betrekt de Afdeling dat de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - sport en dienstverlening" enkel aan het perceel van [appellante sub 3] is toegekend en de partijen die een belang hebben bij dit plandeel ter zitting aanwezig waren en hebben verklaard te kunnen instemmen met de aanpassing van de planregel.
Opdracht
9. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
10. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Ten aanzien van [appellante sub 3] dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellante sub 3] gegrond;
III. vernietigt het besluit van 20 april 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Valkenswaard Noord", voor zover artikel 4, lid 4.3, aanhef en onder a. sub 5, van de planregels het gebruik voor zelfstandige kantoren ter plaatste van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - sport en dienstverlening" verbiedt;
IV. bepaalt dat artikel 4, lid 4.3, onder 5, van de planregels als volgt komt te luiden:
"kantoren, uitgezonderd:
- kantoren als onzelfstandig onderdeel van een ter plaatse aanwezig bedrijf;
- kantoren ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - sport en dienstverlening’;"
V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit, voor zover dit is vernietigd;
VI. draagt de raad van de gemeente Valkenswaard op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel IV. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Valkenswaard tot vergoeding van bij [appellante sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1002,00 (zegge: duizendtwee euro);
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Valkenswaard aan [appellante sub 3] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Pans w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018
429-865.