ECLI:NL:RVS:2018:1407

Raad van State

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
201801505/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor appartementencomplex in Gorinchem

Op 26 april 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een geschil tussen verzoekers [verzoeker A] en [verzoeker B] en de raad van de gemeente Gorinchem en het college van burgemeester en wethouders van Gorinchem. De zaak betreft het bestemmingsplan 'Knipsteeg 13-15', dat op 14 december 2017 door de raad is vastgesteld, en een omgevingsvergunning die op 9 januari 2018 is verleend voor de bouw van een appartementencomplex. Verzoekers zijn tegen deze besluiten in beroep gegaan en hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft op 12 april 2018 de zaak behandeld. Verzoekers zijn bezorgd over de gevolgen van de nieuwbouw voor hun privacy, bezonning en daglichttoetreding. Zij vrezen dat de bouw van het appartementencomplex, dat een hoogte van 10,5 meter zal hebben, zal leiden tot een aantasting van hun privacy en een onaanvaardbare toename van de parkeerdruk in de omgeving. De raad heeft echter gesteld dat de nieuwbouw noodzakelijk is voor de financiële uitvoerbaarheid van het plan en dat de belangen van de verzoekers niet zwaarder wegen dan de voordelen van de ontwikkeling.

Na afweging van de belangen heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen van het plan voor de privacy, bezonning en daglichttoetreding niet onaanvaardbaar zijn. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat niet verwacht wordt dat het aangevoerde in de hoofdzaak zal leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201801505/2/R3.
Datum uitspraak: 26 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Gorinchem,
verzoekers,
en
1.    de raad van de gemeente Gorinchem,
2.    het college van burgemeester en wethouders van Gorinchem,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Knipsteeg 13-15" vastgesteld.
Bij besluit van 9 januari 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor onder meer het (ver)bouwen van een bouwwerk.
Tegen deze besluiten hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 april 2018, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], bij monde van [verzoeker A], en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door P.P. van der Werff en M. van Zanten, zijn verschenen. Voorts is ter zitting ADH Groep BV, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2.    Het plan betreft het perceel Knipsteeg 13-15 in het centrum van Gorinchem. Op deze locatie bevindt zich de voormalige horecagelegenheid ‘Huys van Breughel’, bestaande uit een café met bovenwoning en een feestzaal. De exploitatie van de horecagelegenheid is in 2014 beëindigd.
ADH Groep BV is voornemens om het hoekpand, met daarin het voormalige café en de bovenwoning, te verbouwen tot appartementen en ter plaatse van de feestzaal een nieuw appartementencomplex te bouwen. In totaal zullen 16 appartementen worden gerealiseerd.
3.    [verzoeker A] en [verzoeker B] wonen aan de [locatie]. De zijgevel van hun woning en hun stadstuin grenzen aan de Knipsteeg. De Knipsteeg is ter plaatse ongeveer 3,5 meter breed. In de tuin staat een bijgebouw dat als muziekruimte in gebruik is en waarin zij muzieklessen geven. Het nieuwe appartementencomplex zal tegenover hun tuin worden gerealiseerd. Zij richten zich met name tegen de toegelaten maximum bouwhoogte van dit appartementencomplex van 10,5 meter. De bebouwing op de locatie van de nieuwbouw bestaat momenteel nog uit één bouwlaag met kap. Daarnaast voeren zij aan dat het plan tot een onaanvaardbare toename van de al hoge parkeerdruk in de omgeving van hun woning zal leiden.
De bouwhoogte
Privacy
4.    [verzoeker A] en [verzoeker B] voeren aan dat er vanuit de verdiepingen van de nieuwbouw sprake zal zijn van direct zicht in hun tuin, hetgeen een grote aantasting van hun privacy betekent.
4.1.    Vast staat dat vanuit de nieuwbouw in de tuin van [verzoeker A] en [verzoeker B] gekeken zal kunnen worden. Zij kunnen daardoor een verminderde privacy ervaren. De raad onderkent dat dit een gevolg is van het plan en heeft dit in zijn afweging betrokken, maar aan dit belang geen doorslaggevend gewicht toegekend. De raad heeft daarbij betekenis toegekend aan de omstandigheden dat sprake is van een binnenstedelijke locatie, waarin men nu eenmaal meer storende invloeden van buitenaf moet dulden, en dat in de huidige situatie de tuin al niet volledig besloten is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van de privacy van [verzoeker A] en [verzoeker B] in de gegeven omstandigheden niet onaanvaardbaar is en dus niet aan de vaststelling van het plan in de weg staat.
Bezonning
5.    [verzoeker A] en [verzoeker B] voeren aan dat de ontwikkeling zal leiden tot schaduwhinder in hun tuin. Zij wijzen erop dat aanvankelijk de bezonningssituatie op 21 december niet is onderzocht. Zij vrezen dat zij op sommige dagen verstoken zullen blijven van bezonning en stellen dat de bezonningsstudie een te positief beeld geeft van de bezonning in hun tuin na realisatie van de nieuwbouw.
5.1.    Als bijlage 7 bij de toelichting is een bezonningsstudie opgenomen. Daarin is de huidige en toekomstige situatie op 21 mei, 21 juli, 21 september en 21 december verbeeld. Volgens de raad volgt uit de bezonningsstudie dat er slechts minieme verschillen zijn tussen de huidige en de toekomstige situatie in de tuin van [verzoeker A] en [verzoeker B].
5.2.    Naar aanleiding van de zienswijze van [verzoeker A] en [verzoeker B] is in de bezonningsstudie tevens de situatie op 21 december opgenomen. Het aangevoerde geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan de inhoud van de bezonningsstudie te twijfelen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich op basis van de bezonningsstudie in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze slechts minieme verschillen laat zien tussen de huidige en toekomstige situatie en dat de gevolgen van het plan voor de bezonning van het perceel van [verzoeker A] en [verzoeker B] daarom niet onaanvaardbaar zijn.
Daglichttoetreding
6.    [verzoeker A] en [verzoeker B] voeren aan dat de nieuwbouw zal leiden tot een vermindering van de daglichttoetreding. Voor een naastgelegen woning is een vermindering van de daglichttoetreding met 22% berekend, hetgeen zij als een onaanvaardbare afname beschouwen.
6.1.    Bijlage 5 bij de plantoelichting betreft een onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de daglichttoetreding in de woning aan de Knipsteeg 12. Hierin wordt geconcludeerd dat de equivalente daglichttoetreding met 19% tot 22% zal afnemen. Omdat de woning van [verzoeker A] en [verzoeker B] niet op de Knipsteeg is georiënteerd, heeft de raad uit dit onderzoek afgeleid dat de daglichttoetreding op hun perceel niet in onaanvaardbare mate zal verminderen. Ter bevestiging hiervan heeft de raad in het verweerschrift een weergave opgenomen van de daglichttoetreding in de muziekruimte van [verzoeker A] en [verzoeker B]. De gemaakte berekening heeft als uitkomst dat de equivalente daglichttoetreding in de muziekruimte met minder dan 9% per m2 zal afnemen.
6.2.    De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde geen reden om aan de uitkomsten van de berekende daglichttoetreding te twijfelen. Weliswaar zijn de in het verweerschrift weergegeven gevolgen voor de daglichttoetreding op het perceel van [verzoeker A] en [verzoeker B] niet betrokken bij de planvaststelling, maar de uitkomst van deze berekeningen bevestigt het standpunt van de raad dat een vermindering van de daglichttoetreding in de tuin, de woning en de muziekruimte zich in mindere mate zullen voordoen dan bij Knipsteeg 12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vermindering van de daglichttoetreding niet onaanvaardbaar is.
Alternatief
7.    [verzoeker A] en [verzoeker B] betogen dat de raad met het oog op hun belangen had moeten kiezen voor één bouwlaag met kap ter plaatse van de voorziene nieuwbouw.
7.1.    De raad stelt dat de in de bovenste bouwlaag van de nieuwbouw drie appartementen worden gerealiseerd en dat deze bouwlaag noodzakelijk is met het oog op de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij heeft de raad uiteengezet dat hij een groot belang hecht aan de bouw van appartementen op deze locatie in het centrum ter vervanging van de horecagelegenheid. Verder wijst de raad erop dat de uit twee bouwlagen en een kap bestaande nieuwbouw aansluit op de bestaande bebouwing in de Knipsteeg.
7.2.    De raad heeft een groter gewicht toegekend aan de belangen die zijn gemoeid met de realisatie van appartementen op deze locatie in het centrum ter vervanging van de horecagelegenheid dan het belang van [verzoeker A] en [verzoeker B] bij een lagere maximum bouwhoogte. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de aspecten privacy, bezonning en daglichttoetreding, ook in onderlinge samenhang beschouwd, heeft de raad naar het oordeel van de voorzieningenrechter in die ruimtelijke gevolgen in redelijkheid geen beletsel hoeven zien om de maximum bouwhoogte van 10,5 meter mogelijk te maken. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad met het oog op de belangen van [verzoeker A] en [verzoeker B] voor een lagere bouwhoogte van de nieuwbouw had moeten kiezen.
Parkeren
8.    [verzoeker A] en [verzoeker B] voeren aan dat de ontwikkeling zal leiden tot een onaanvaardbare toename van de parkeerdruk in hun woonomgeving. Zij trekken de uitgevoerde onderzoeken in twijfel. Volgens hen had in het plan geregeld moeten worden dat op eigen terrein in voldoende parkeerplaatsen dient te worden voorzien.
8.1.    In bijlage 6 bij de plantoelichting is een parkeerbalans voor deze ontwikkeling opgenomen. Hieruit volgt dat de ontwikkeling tot een extra parkeerbehoefte van 19,3 plaatsen in de werkdagnachten leidt. In bijlage 10 bij de plantoelichting is een uitgevoerde parkeertelling opgenomen. Hieruit volgt dat er in de benedenstad 1.170 parkeerplaatsen aanwezig zijn en dat de bezettingsgraad van de parkeercapaciteit in de totale benedenstad 71% bedraagt.
8.2.    De raad stelt dat vanwege de binnenstedelijke ligging niet voorzien kan worden in de realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein. Om deze reden is een parkeeronderzoek uitgevoerd waaruit volgt dat in de benedenstad voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Gelet op de centrale ligging van het plangebied in de benedenstad zijn er op acceptabele loopafstand voldoende openbare parkeerplaatsen beschikbaar. Verder heeft de raad betekenis toegekend aan de omstandigheid dat er 16 kleine appartementen worden gerealiseerd en dat de praktijk leert dat het autobezit onder de bewoners van dergelijke appartementen beperkt is.
8.3.    Het aangevoerde geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan de juiste weergave van de uitgevoerde parkeertellingen en de juistheid van de opgestelde parkeerbalans te twijfelen. Uit de uitgevoerde parkeertellingen volgt dat de parkeerdruk in de directe omgeving van de woning van [verzoeker A] en [verzoeker B] reeds hoog is, maar dat er in de benedenstad in zijn totaliteit voldoende parkeerplaatsen zijn. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich op basis van de parkeertellingen in samenhang met de opgestelde parkeerbalans in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen van het plan voor de parkeerdruk niet onaanvaardbaar zijn en er uit ruimtelijk oogpunt daarom geen noodzaak bestaat om in dit geval de door [verzoeker A] en [verzoeker B] bedoelde parkeerregel in het plan op te nemen.
Conclusie
9.    Gelet op het voorgaande verwacht de voorzieningenrechter niet dat het aangevoerde in de hoofdzaak zal leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten. Om deze reden bestaat aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Helder    w.g. Boer
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2018
745.