201705719/1/A2.
Datum uitspraak: 2 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 juni 2017 in zaak nr. 16/3159 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het kindgebonden budget over 2014 voor [appellante] definitief berekend en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 29 augustus 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 augustus 2016 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] ontving in 2014 voorschotten kindgebonden budget. Met de in geding zijnde besluitvorming heeft de Belastingdienst/Toeslagen het kindgebonden budget over 2014 definitief berekend en vastgesteld op nihil. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] een toeslagpartner, [persoon], wiens inkomen in aanmerking moet worden genomen bij het bepalen van de draagkracht van [appellante]. Het toetsingsinkomen is daardoor te hoog om aanspraak te maken op kindgebonden budget.
2. [appellante] kan zich niet vinden in het standpunt dat [persoon] haar toeslagpartner is. Volgens [appellante] huurde zij ten tijde van belang een kamer van de woning van [persoon], zodat zich de uitzondering op het partnerschap voordeed als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder e, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Ter staving van die stelling heeft zij een kopie van een kostgangersovereenkomst overgelegd.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overeenkomst vanwege de inhoud geen zakelijke huurovereenkomst is die kan leiden tot de conclusie dat [persoon] niet de toeslagpartner is van [appellante]. De rechtbank heeft ten overvloede overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overeenkomst ten uitvoer is gebracht, omdat niet is komen vast te staan dat [appellante] daadwerkelijk huur betaalde aan [persoon].
4. In hoger beroep ligt de uitspraak van de rechtbank ter toetsing voor. De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd, richten zich tegen de procedurele gang van zaken bij de rechtbank, in het bijzonder rond de afgifte van een proces-verbaal van de zitting en de inhoud van de zittingsaantekeningen. Nu deze gronden zich niet richten tegen de uitspraak van de rechtbank, kunnen zij niet tot vernietiging daarvan leiden. Voor het overige heeft [appellante] geen inhoudelijke gronden aangevoerd en is zij evenmin ter zitting verschenen om het hoger beroep toe te lichten.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Baart
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2018
799.