201709021/1/A2.
Datum uitspraak: 9 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 oktober 2017 in zaak nr. 16/1251 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Rijksdienst Wegverkeer (lees: de directie van de Dienst Wegverkeer; hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2016 heeft de RDW met ingang van 8 februari 2016 de tenaamstelling van het voertuig met het kenteken […] vervallen verklaard en geweigerd dit met terugwerkende kracht te doen.
Bij besluit van 30 maart 2016 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.W.J. Schoonbrood, advocaat te Heerlen, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. B.S. Kruize, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft de RDW bij brief van 14 december 2015, zoals nadien aangevuld bij brief van 27 januari 2016, verzocht de tenaamstelling van het voertuig met terugwerkende kracht vervallen te verklaren vanaf 9 juni 2014. In dat verzoek heeft hij gesteld dat hij het voertuig door een autobedrijf heeft laten ombouwen tot een voertuig met een maximale snelheid van niet meer dan 45 km/u en dat dit autobedrijf het omgebouwde voertuig ter keuring heeft aangeboden aan een keuringsstation van de RDW. Omdat hij de kentekenplaten behorende bij het voertuig op 9 juni 2014 bij de RDW heeft ingeleverd en het keuringsstation zijn keuringsaanvraag buiten behandeling heeft gesteld, kon hij vanaf die datum met zijn voertuig niet langer deelnemen aan het verkeer op de openbare weg. Daarom heeft [appellant] de RDW verzocht de tenaamstelling van het voertuig, met toepassing van artikel 40c, derde lid, van het Kentekenreglement (hierna: het Kr), met terugwerkende kracht vanaf 9 juni 2014 vervallen te verklaren. Bij het verzoek heeft hij tevens vermeld dat hij het voertuig inmiddels heeft gesloopt en dat hij ten onrechte boetes wegens het niet voldoen aan de APK-keuringsplicht en de verzekeringsplicht opgelegd heeft gekregen.
1.1. De RDW heeft aan het besluit van 30 maart 2016, waarbij het besluit om de vervallenverklaring te laten ingaan op 8 februari 2016 is gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat hij op basis van de op
27 januari 2016 verstrekte informatie tot de conclusie is gekomen dat het voertuig voorgoed buiten gebruik is gesteld en dat hij de tenaamstelling in dit geval niet met terugwerkende kracht kan laten vervallen, omdat niet is gebleken dat [appellant] op geen enkele wijze deel heeft gehad aan de tenaamstelling, waardoor de uitzonderingsgrond van artikel 40c, derde lid, van het Kr niet van toepassing is.
De rechtbank heeft het standpunt van de RDW onderschreven en het beroep ongegrond verklaard.
2. Artikel 51a van de Wegenverkeerswet 1994 luidt:
"1. Een tenaamstelling in het kentekenregister vervalt overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgelegde regels. […]."
Artikel 40c van het Kr luidt:
"1. Degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het kentekenregister is vermeld, kan de Dienst Wegverkeer verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De Dienst Wegverkeer verklaart de tenaamstelling vervallen indien hiervoor naar het oordeel van deze dienst voldoende gronden aanwezig zijn.
2. De tenaamstelling in het kentekenregister vervalt niet eerder dan op de dag waarop daartoe een verzoek bij deze dienst is ingediend.
3. in afwijking van het tweede lid kan de Dienst Wegverkeer in uitzonderlijke gevallen het vervallen van de tenaamstelling eerder laten ingaan."
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de RDW ten onrechte heeft geweigerd de tenaamstelling van het voertuig met terugwerkende kracht vervallen te verklaren. Nu hij vanaf 9 juni 2014 niet langer met zijn voertuig deel heeft kunnen nemen aan het verkeer op de openbare weg, is sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 40c, derde lid, van het Kr. De RDW had de tenaamstelling met terugwerkende kracht vanaf 9 juni 2014 vervallen moeten verklaren. Als dit betoog niet slaagt dan betoogt [appellant] dat de vervallenverklaring per
21 mei 2015 dan wel 27 januari 2016 had moeten plaatsvinden omdat uit een door hem bij zijn brief van 27 januari 2016 overgelegde verklaring van Lotraco Recycling en metaalhandel blijkt dat hij onder meer de ijzeren restanten van een voertuig op 21 mei 2015 aan dit bedrijf heeft aangeboden.
4. Uit artikel 40c, tweede en derde lid, van het Kr vloeit voort dat in beginsel geen terugwerkende kracht toekomt aan besluiten die zijn genomen met toepassing van het eerste lid van dat artikel, maar dat in uitzonderlijke gevallen onjuiste gegevens ook met terugwerkende kracht kunnen worden gecorrigeerd. De RDW volgt bij de invulling van de daarbij toekomende beoordelingsruimte de toelichting bij het Besluit van 26 november 2013, tot wijziging van het Kentekenreglement (Stb. 2013, 523). Daarin is vermeld dat artikel 40c, derde lid, is bedoeld voor gevallen waarin de geregistreerde op geen enkele manier deel heeft aan de tenaamstelling. Een dergelijke situatie doet zich onder meer voor in gevallen die vergelijkbaar zijn met het geval dat aan de orde was in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Romet tegen Nederland, arrest van 14 februari 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:0214JUD000709406, dat ging over identiteitsfraude. De Afdeling heeft eerder (bijvoorbeeld in de uitspraak van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1924) geoordeeld dat het beleid dat de RDW voerde vóór de inwerkingtreding van artikel 40c van het Kr, niet onredelijk is. De juistheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid met betrekking tot de tenaamstelling rechtvaardigen dit uitgangspunt. Gebruikers van dat register, onder wie ook particulieren, moeten op elk moment aan de hand van de registratie kunnen bepalen wie op een bepaalde datum houder was van een voertuig, zonder dat zij erop bedacht behoeven te zijn dat die registratie in de toekomst wordt aangepast. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de RDW in redelijkheid heeft kunnen weigeren de tenaamstelling van het voertuig met terugwerkende kracht vervallen te verklaren. Dat [appellant] vanaf 9 juni 2014 niet langer met zijn voertuig deel mocht nemen aan het verkeer op de openbare weg betekent niet dat het voertuig ten onrechte op zijn naam was gesteld. Nu voorts uit de door [appellant] bij brief van 27 januari 2016 aan de RDW overgelegde verklaring van Lotraco Recycling en metaalhandel slechts blijkt dat [appellant] op 21 mei 2015 220 kilo aan oud-ijzer, waaronder onderdelen van een voertuig, aan dit bedrijf heeft aangeboden en daaruit niet valt af te leiden wanneer en onder welke omstandigheden het voertuig is gesloopt, heeft de RDW in redelijkheid de tenaamstelling van het voertuig met ingang van de datum van het besluit op het verzoek om vervallenverklaring, 8 februari 2016, vervallen kunnen verklaren. Voor zover [appellant] stelt dat aan hem ten onrechte boetes zijn opgelegd, kan dat evenmin tot het oordeel leiden dat de RDW terugwerkende kracht diende te verlenen aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling. De RDW heeft er, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, in het besluit op bezwaar op gewezen dat de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie beide beleidsruimte hebben met betrekking tot het naleven van de verplichtingen die voortvloeien uit het op naam hebben van een voertuig. Vanwege de nadelige financiële consequenties waarmee [appellant] als gevolg van de tenaamstelling in het kentekenregister is geconfronteerd, had hij zich tot de desbetreffende instanties kunnen wenden om de door hem aangevoerde omstandigheden naar voren te brengen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018
18-854.