ECLI:NL:RVS:2018:1581

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
201705772/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beoordeling van de toets Major Burgerlijk Recht door de examencommissie voor de Beroepsopleiding Advocaten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 6 juni 2017 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [Appellant] had bezwaar gemaakt tegen de beoordeling van zijn toets Major Burgerlijk Recht, die op 7 september 2016 was afgenomen. De examencommissie had het behaalde resultaat vastgesteld op 4,5. [Appellant] stelde dat de toets onzorgvuldig was afgenomen, omdat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperking, zoals aangegeven in een verklaring van zijn psychiater M.R.J. Kattemölle. Deze verklaring stelde dat bij de afname van een mondelinge toets geen tijdsdruk aanwezig mocht zijn, maar de examencommissie had dit niet in acht genomen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 april 2018 behandeld. Tijdens de zitting werd [appellant] bijgestaan door zijn advocaat mr. D.A. IJpelaar. De examencommissie werd vertegenwoordigd door mr. E.S. Panford en mr. M.K. Konings. De Afdeling oordeelde dat de examencommissie voldoende rekening had gehouden met de beperking van [appellant] en dat de wijze van examineren niet onzorgvuldig was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de examencommissie niet verplicht was om op eigen initiatief tijdsdruk te elimineren.

De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 mei 2018.

Uitspraak

201705772/1/A2.
Datum uitspraak: 9 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 juni 2017 in zaak nr. 17/493 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Examencommissie voor de Beroepsopleiding Advocaten.
Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2016 heeft de examencommissie de door [appellant] afgelegde toets Major Burgerlijk Recht beoordeeld en het behaalde resultaat vastgesteld op 4,5.
Bij besluit van 3 januari 2017 heeft de examencommissie het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De examencommissie heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. D.A. IJpelaar, advocaat te Wassenaar, en de examencommissie, vertegenwoordigd door mr. E.S. Panford en mr. M.K. Konings, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellant] heeft op 7 september 2016 in het kader van de beroepsopleiding voor advocaten de toets voor het onderdeel Major Burgerlijk Recht (hierna: de toets) afgelegd. De toets is naar aanleiding van een door [appellant] op 20 april 2016 ingediend verzoek mondeling afgelegd. Bij het besluit van 13 september 2016 heeft de examencommissie de toets beoordeeld en het behaalde resultaat vastgesteld op 4,5. De examencommissie is [appellant] niet gevolgd in zijn bezwaar dat het door hem behaalde onvoldoende resultaat het gevolg is geweest van de onzorgvuldige wijze waarop is geëxamineerd en heeft bij het besluit van 3 januari 2017 het vastgestelde cijfer gehandhaafd. De rechtbank heeft het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.    [appellant] komt niet op tegen het inhoudelijke oordeel van de examencommissie maar betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de examencommissie, aangezien voldaan is aan het op 20 april 2016 gedane verzoek van [appellant] om de toets mondeling af te leggen, voldoende rekening heeft gehouden met de door hem aangegeven beperking. De wijze waarop is geëxamineerd is in het licht van zijn beperking onzorgvuldig geweest. Uit de bij het verzoek van 20 april 2016 overgelegde verklaring van de psychiater M.R.J. Kattemölle volgt volgens [appellant], zoals hij ter zitting heeft toegelicht, dat bij de afname van een mondelinge toets iedere vorm van tijdsdruk afwezig dient te zijn. De examinatoren hebben het tijdsverloop in relatie tot de voortgang van de toets echter niet goed in de gaten gehouden, als gevolg waarvan na de eerste toetsvraag tijdsdruk ontstond en hij mentaal blokkeerde. Voor de andere toetsen die hij mondeling heeft afgelegd en waarin iedere vorm van tijdsdruk afwezig was, heeft hij goede resultaten behaald, aldus [appellant].
2.1.    In de verklaring van de psychiater is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
"Tijdens het maken van schriftelijke tentamens blijkt hij op wisselende basis stress en angst te ervaren die hem blokkeren.
Na mijn onderzoek ben ik er op medische gronden van overtuigd dat voor patiënt een mondelinge tentamen aansluit bij de wijze waarop door mij geconstateerde beperking het best geneutraliseerd kan worden en waardoor hij ook beter zijn kwaliteiten kan laten zien. Ik steun zijn verzoek om de resterende tentamens mondeling af te leggen dan ook van harte."
Anders dan [appellant], is de Afdeling van oordeel dat uit de bewoordingen van deze verklaring niet volgt dat een mondelinge toets, in het licht van de bij [appellant] geconstateerde beperking, op een bepaalde wijze dient te geschieden en dit is ook door [appellant] voorafgaande aan de af te leggen toets op geen enkele wijze naar voren gebracht. Van de examinatoren kan niet worden gevergd dat zij op eigen initiatief iedere vorm van tijdsdruk en spanning tijdens de mondelinge toets wegnemen. Zoals de examencommissie bij het besluit van 3 januari 2017 heeft opgemerkt is het ervaren van een zekere mate van (tijds)druk en spanning inherent aan het deelnemen aan een toets. Voort is van belang dat uit de transcriptie van de afgelegde mondelinge toets blijkt dat de examinatoren verscheidene keren hebben geprobeerd [appellant] op zijn gemak te stellen, hem op weg te helpen in zijn antwoorden en hem ook langer dan gebruikelijk de tijd hebben gegeven om de mondelinge toets af te leggen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de examencommissie voldoende rekening heeft gehouden met de door [appellant] aangegeven beperking. Dat [appellant] voor de andere toetsen die hij mondeling heeft afgelegd en waarin, naar gesteld, iedere vorm van tijdsdruk afwezig was een voldoende resultaat heeft behaald, leidt niet tot het oordeel dat de wijze waarop de examinatoren op 7 september 2016 de toets hebben geëxamineerd onzorgvuldig is geweest.
Het betoog faalt.
3.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de examencommissie de voor hem verstrekkende gevolgen van het niet halen van het onderdeel Major Burgerlijk Recht onvoldoende heeft meegewogen. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij, aangezien hij de toets pas bij zijn derde poging mondeling heeft kunnen afleggen en de afname daarvan onzorgvuldig is geweest, géén volwaardige kans heeft gehad om een voldoende voor dit onderdeel te behalen. Artikel 3.19, zesde lid, van de Verordening op de advocatuur waarin is bepaald dat per onderdeel ten hoogste drie maal een toets kan worden afgelegd, vindt dan ook geen toepassing in de onderhavige situatie, aldus [appellant].
3.1.    De Afdeling volgt [appellant] niet in dit betoog. Niet in geschil is dat [appellant] al twee keer eerder een toets voor het onderdeel Major Burgerlijk Recht had afgelegd en dat hij tegen de beoo rdeling daarvan als onvoldoende niet is opgekomen. In deze procedure is slechts de zorgvuldigheid van de afname van en besluitvorming over de derde - mondelinge - toets aan de orde. De gevolgen van een onvoldoende resultaat van de toets en de toepassing van artikel 3.19, zesde lid, van de Verordening op de advocatuur kunnen daarbij geen rol spelen.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018
18-854.