ECLI:NL:RVS:2018:1589

Raad van State

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
201600826/8/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bestemmingsplan Bronckhorst

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 april 2018 uitspraak gedaan op het verzet van de Vereniging Uit-Zicht tegen een eerdere uitspraak van 24 januari 2018. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de vereniging tegen het besluit van de raad van de gemeente Bronckhorst, dat het bestemmingsplan "Steenderen; herziening bedrijfsterrein Aviko" wijzigde, niet-ontvankelijk verklaard. De vereniging had geen zienswijze ingediend over het ontwerpplan, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid.

De vereniging voerde in verzet aan dat het feit dat zij geen zienswijze had ingediend verschoonbaar was, omdat zij ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan nog niet was opgericht. Tevens stelde zij dat het Burgerinitiatief Aviko Vrieshuisaanpassing, dat als haar voorganger kan worden beschouwd, wel een zienswijze had ingediend. De vereniging betoogde verder dat het besluit van 26 oktober 2017 een verslechtering betekende ten opzichte van het ontwerpplan en dat er onjuiste verkeersberekeningen waren gemaakt.

De Afdeling oordeelde dat het verzet ongegrond was. De Afdeling bevestigde dat de vereniging geen zienswijze had ingediend en dat dit niet verschoonbaar was, ook al was de vereniging nog niet opgericht ten tijde van de terinzagelegging. De Afdeling concludeerde dat de argumenten van de vereniging geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de juistheid van de eerdere uitspraak. De beslissing om het verzet ongegrond te verklaren werd genomen zonder dat de vereniging op zitting werd gehoord, wat volgens de Afdeling terecht was.

De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van zienswijzen en de voorwaarden waaronder een vereniging beroep kan instellen. De Afdeling concludeerde dat de wijzigingen in het bestemmingsplan niet leidden tot een verslechtering voor de vereniging, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201600826/8/R1.
Datum uitspraak: 26 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
de Vereniging Uit-Zicht, gevestigd te Bronckhorst,
opposante,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2018 in zaak nr. 201600826/6/R1.
Procesverloop
Bij uitspraak van 24 januari 2018, in zaak nr. 201600826/6/R1, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het beroep van de vereniging tegen het besluit van de raad van de gemeente Bronckhorst van 26 oktober 2017 waarbij het bestemmingsplan "Steenderen; herziening bedrijfsterrein Aviko" gewijzigd is vastgesteld, niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging verzet gedaan.
De vereniging heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzet ter zitting behandeld op 23 april 2018, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden], vergezeld van [personen], is verschenen.
Overwegingen
1.    De Afdeling heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de vereniging geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpplan en niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat haar dit redelijkerwijs niet kan worden verweten.
2.    De vereniging betoogt in verzet dat het feit dat zij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, verschoonbaar is. In dat verband wijst de vereniging erop dat zij nog niet was opgericht ten tijde van het ter inzage liggen van het ontwerpplan. Verder heeft het Burgerinitiatief Aviko Vrieshuisaanpassing (hierna: het Burgerinitiatief), dat als haar voorganger kan worden beschouwd, wel een zienswijze naar voren gebracht. Volgens de vereniging gaat de verwijzing naar een aantal andere uitspraken zoals die is gedaan in de uitspraak waarvan verzet, niet op. Hierbij acht zij van belang dat het besluit van 26 oktober 2017 geheel nieuw is ten opzichte van het besluit van de raad van 17 december 2015 waarbij het oorspronkelijke bestemmingsplan "Steenderen; herziening bedrijfsterrein Aviko" was vastgesteld. Daarnaast is in het besluit van 26 oktober 2017 van onjuiste verkeersberekeningen uitgegaan en is het desbetreffende, door de raad gebruikte rapport van het bureau Arcadis misleidend, aldus de vereniging. De vereniging voert ten slotte aan dat in de uitspraak waarvan verzet, wordt miskend dat het besluit van 26 oktober 2017 voor haar en haar leden een verslechtering betekent ten opzichte van het ontwerp.
3.    Verzet, als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb, betreft uitsluitend de vraag of de Afdeling ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van - in dit geval - het beroep van de vereniging. Dit betekent dat de beoordeling van de Afdeling in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder de vereniging op zitting te horen. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat omtrent de uitkomst. Zo ja, dan dient de verzetrechter het verzet gegrond te verklaren opdat nader onderzoek kan plaatsvinden.
4.    In de uitspraak waarvan verzet, is terecht onder verwijzing naar de daar genoemde andere uitspraken tot uitgangspunt genomen dat geen verschoonbaarheid is gelegen in de omstandigheid dat een vereniging of stichting ten tijde van het ter inzage liggen van een plan nog niet is opgericht. Dit zou anders kunnen zijn indien een vereniging of stichting de voortzetting vormt van een andere niet-natuurlijke persoon die wel een zienswijze naar voren heeft gebracht. In overweging 4.2 van de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1939, is echter uitdrukkelijk overwogen dat het Burgerinitiatief niet kan worden beschouwd als een entiteit die herkenbaar is in het rechtsverkeer. De Afdeling ziet geen aanleiding om daarover thans anders te oordelen. Gelet daarop kan niet met vrucht worden gesteld dat de vereniging een voortzetting vormt van het Burgerinitiatief waaraan de vereniging een beroepsrecht kan ontlenen.
De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de thans aan de orde zijnde situatie zodanig afwijkt van de situaties in de genoemde andere uitspraken, dat in dit geval een andere conclusie had moeten worden getrokken. De omstandigheid dat het besluit van de raad van 26 oktober 2017 een volledig nieuwe vaststelling van het besluit behelst, vormt geen bijzonderheid die tot een afwijkend oordeel noopt. Daarbij is van belang dat, zoals vermeld in de uitspraak waarvan verzet, in de uitspraak van 19 juli 2017 onder 38.4 is overwogen dat bij een wijziging van het bestreden besluit afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw behoeft te worden toegepast. Dit betekent dat ook niet opnieuw een ontwerpplan ter inzage behoefde te worden gelegd. Verder betreft het betoog van de vereniging dat in het besluit van 26 oktober 2017 van onjuiste gegevens is uitgegaan en dat in dit opzicht sprake is van misleiding, de inhoud van dat besluit. Aan het betoog kunnen geen aanknopingspunten worden ontleend voor de conclusie dat de vereniging verschoonbaar geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
De Afdeling ziet ten slotte geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 26 oktober 2017 voor de vereniging een verslechtering inhoudt ten opzichte van het ontwerpplan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals ook overwogen in de uitspraak waarvan verzet, de wijzigingen ten opzichte van ontwerp - en ten opzichte van het oorspronkelijke besluit van 17 december 2015 - voorzien in grotere waarborgen waar het gaat om het tegengaan van parkeeroverlast in de omgeving. Gelet daarop valt niet in te zien waarom de vereniging door het besluit van 26 oktober 2017 in een minder goede positie zou zijn geraakt die haar een beroepsrecht verschaft.
5.    Hetgeen de vereniging in verzet aanvoert, biedt geen grond voor twijfel aan de juistheid van de uitkomst van de uitspraak van 24 januari 2018 en leidt niet tot de conclusie dat zij voorafgaand aan die uitspraak door de Afdeling had moeten worden gehoord.
6.    Het verzet is ongegrond.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, griffier.
w.g. Van Sloten    w.g. Den Broeder
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2018
187.