ECLI:NL:RVS:2018:1606

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2018
Publicatiedatum
14 mei 2018
Zaaknummer
201709749/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing bestemmingsplan Sevenum en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 mei 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Horst aan de Maas was vastgesteld. Het bestemmingsplan, dat op 10 oktober 2017 was goedgekeurd, betreft de bouw van een woning op het perceel '[locatie 1], Sevenum'. De verzoekers, [verzoeker A] en [verzoekster B], hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij zich niet konden verenigen met de bouw van de woning, die in strijd zou zijn met het geldende planologische regime.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 mei 2018 behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat de raad van de gemeente Horst aan de Maas een omgevingsvergunning had verleend voor de bouw van de woning, waartegen de verzoekers bezwaar hadden gemaakt. De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek om voorlopige voorziening niet alleen om de bouw van de woning ging, maar ook om de vraag of het bestemmingsplan in overeenstemming was met provinciaal en regionaal beleid. De verzoekers stelden dat het plan in strijd was met het Provinciaal Omgevingsplan Limburg en de Regionale Structuurvisie.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de raad bij het vaststellen van het bestemmingsplan rekening had gehouden met de relevante beleidsdocumenten en dat er geen aanleiding was om te oordelen dat het plan in strijd was met het provinciale of regionale beleid. De voorzieningenrechter schorste echter het besluit van de raad voor zover het betreft het deel van het bouwvlak waarop de omgevingsvergunning geen betrekking had, en veroordeelde de raad tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekers. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak om rekening te houden met bestaande beleidskaders.

Uitspraak

201709749/2/R1.
Datum uitspraak: 14 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoekster B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te Sevenum, gemeente Horst aan de Maas,
en
de raad van de gemeente Horst aan de Maas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1], Sevenum" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 mei 2018, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Philipsen en W.A. Verlinden-Verhaegh, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde B], ter zitting gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het plan voorziet in een woning op het perceel [locatie 1], dat op dit moment nog braak ligt. [belanghebbende] wenst hier een woning te bouwen om daarin na de overdracht van zijn bedrijf te gaan wonen. De woning van [verzoeker] staat op het perceel [locatie 2]. Het plangebied wordt aan drie zijden omsloten door woningen, waaronder die van [verzoeker].
Onder het hiervoor geldende planologische regime was hier geen woning toegestaan.
[verzoeker] kan zich niet verenigen met de bouw van een woning, in welke vorm dan ook, op het perceel [locatie 1].
3.    [belanghebbende] heeft ter zitting betoogd dat met het verzoek om voorlopige voorziening geen spoedeisend belang is gemoeid en daarom moet worden afgewezen.
De voorzieningenrechter overweegt dat inmiddels bij besluit van 22 maart 2018 een omgevingsvergunning voor onder meer het bouwen van een woning op het perceel [locatie 1] is verleend. Daartegen heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt. Als het plan niet wordt geschorst, blijft dit plan ook bij het besluit op het bezwaar het toetsingskader voor de omgevingsvergunning. [verzoeker] heeft er dus belang bij dat het plan wordt geschorst en het voormalige planologische regime, dat niet in een woning voorzag, het toetsingskader voor het besluit op bezwaar wordt.
Strijd met provinciaal beleid.
4.    [verzoeker] betoogt dat het plan in strijd is met het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (hierna: POL). Hij wijst er op dat het plan voorziet in woningbouw buiten de in het POL aangegeven rode contour.
De voorzieningenrechter overweegt dat de raad niet gebonden is aan het POL, maar hiermee bij het vaststellen van het plan wel rekening dient te houden. De raad heeft blijkens paragraaf 3.3.1 van de plantoelichting rekening gehouden met de uitgangspunten van het POL. Verder heeft het provinciebestuur in een e-mail van 24 mei 2017 laten weten dat het plan is beoordeeld op provinciale belangen en dat het geen aanleiding ziet om een zienswijze in te dienen. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met het provinciale beleid. Dit betoog faalt.
Strijd met regionaal beleid
5.    [verzoeker] betoogt dat het plan in strijd is met de Regionale Structuurvisie wonen Noord-Limburg (hierna: de Regionale Structuurvisie), omdat daarin is vermeld dat de plancapaciteit voor woningen moet worden teruggebracht.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit het schema in paragraaf 3.3 van de Regionale Structuurvisie blijkt dat voor de gemeente Horst aan de Maas, anders dan in de andere gemeenten, geen reductie van de plancapaciteit nodig is. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met de Regionale Structuurvisie. Dit betoog faalt.
Strijd met gemeentelijk beleid
6.    [verzoeker] heeft ter zitting betoogd dat het plan in strijd is met de Integrale Structuurvisie Horst aan de Maas (hierna: de Integrale Structuurvisie). Volgens de daarbij behorende kaart ligt het perceel in het gebied "3A Agrarisch gebied tussen Horst en Park de Peelbergen" en is hier volgens de Integrale structuurvisie in principe geen nieuwe woning toegestaan.
6.1.    Ter zitting heeft de raad gesteld dat ongeacht of het perceel in gebied 3A ligt, hij de vaste bestuurspraktijk hanteert dat als woningbouw wordt beoogd in een lintbebouwing, aan dit bouwplan altijd medewerking wordt verleend. Hij stelt ter onderbouwing daarvan dat de opvulling van lege ruimtes in een lintbebouwing ruimtelijk aanvaardbaar kan worden geacht. Het plangebied ligt in dit geval in een lint en dus is het plan niet in strijd met de Integrale Structuurvisie. [verzoeker] heeft ter zitting niet bestreden dat het plangebied in een lint ligt en evenmin dat de raad als vaste praktijk hanteert dat aan bouwplannen in een lint altijd medewerking wordt verleend. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd is met de Integrale Structuurvisie. Dit betoog slaagt niet.
7.    [verzoeker] stelt dat volgens het gemeentelijke Masterplan Wonen Horst aan de Maas (hierna: het Masterplan), waarin het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid is vastgelegd, geen nieuwbouw meer mogelijk is vanwege de teruglopende bevolkingsomvang.
De voorzieningenrechter overweegt dat in het Masterplan is aangegeven dat tot 2032 nog een groei van het aantal inwoners van Horst aan de Maas is te verwachten. Er is een woningopgave in de periode 2015-2025 gegeven van 160 woningen. In het Masterplan zijn daarvan maximaal 115 toebedeeld in 7 woningbouwlocaties. De voorzieningenrechter ziet in het toevoegen van de woning die het plan mogelijk maakt daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met het Masterplan. Dit betoog faalt.
Onduidelijkheid plantoelichting
8.    [verzoeker] betoogt dat in de plantoelichting is vermeld dat bij de afweging of het plan ruimtelijk aanvaardbaar is, is meegewogen dat een woning wordt gebouwd van hoogwaardig kwaliteitsniveau, die levensloopvriendelijk wordt vormgegeven. Volgens hem is dit een onduidelijk criterium en kon hieraan niet getoetst worden ten tijde van het vaststellen van het plan omdat er nog geen aanvraag om een woning te bouwen was ingediend.
8.1.     De raad stelt dat deze omschrijvingen in de plantoelichting geen zelfstandige betekenis hebben en dat hiermee niet meer is bedoeld dan dat de woning voldoet aan de kwalitatieve eisen van het Bouwbesluit. Nu deze criteria geen betekenis hebben gehad bij de bepaling van de ruimtelijke gevolgen van het plan, ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat het plan hierom in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.
Bouwmogelijkheden gebouwen en bijgebouwen
9.    [verzoeker] betoogt dat de oppervlakte en de inhoud van de woning en de bijgebouwen niet zijn begrensd. Zo kan buiten het bouwvlak maximaal 50% van het erf worden bebouwd en is 250 m2 aan bijgebouwen toegestaan. Als de bouwmogelijkheden volledig worden benut, detoneert de bebouwing op het perceel in de omgeving, aldus [verzoeker]. Hij wijst er op dat de planologische mogelijkheden voor de omgeving slechts bebouwing op 50% van het hele bouwperceel mogelijk maken. Ook is de planregel dat de woning dient aan te sluiten op de structuur, bouwmassa en maatvoering van de woningen in de omgeving te onzeker.
9.1.    De raad stelt dat zo veel mogelijk aansluiting is gezocht bij de geldende bestemmingsplannen voor de kernen van Horst aan de Maas. In die plannen is geen begrenzing van de oppervlakte en de inhoud van woningen opgenomen. Verder stelt de raad dat in dit geval bij recht is voorzien wat onder andere omstandigheden met de kruimelgevallenregeling mogelijk zou worden gemaakt. Die regeling is van toepassing op de hele gemeente en voor alle percelen gelden dezelfde regels. Hij stelt dat juist door toekenning van een bouwvlak de bouwmogelijkheden zijn beperkt ten opzichte van de percelen in de omgeving.
9.2.    Artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels luidt: "Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; binnen het bouwvlak is maximaal één woning toegestaan;
(…)
met dien verstande dat:
1. wordt aangesloten op de structuur, bouwmassa en maatvoering van de nabijgelegen woningen en de omgeving;
(…).
In de leden 3.2.4 en 3.2.5, onder d, e en f, zijn de oppervlaktes voor losstaande en vrijstaande bijgebouwen en een bebouwingspercentage opgenomen. Op grond van het bepaalde onder d mag de totale gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken (alle aan-, uit- en bijgebouwen) niet groter zijn dan 150 m2. Ingevolge het bepaalde onder e mag het erf voor niet meer dan 50% worden bebouwd.
Onder f is een regeling voor mantelzorg opgenomen. Bouwwerken hiervoor mogen maximaal 100 m2 groot zijn en het bepaalde onder d en e geldt dan niet. Een totale gezamenlijke oppervlakte voor overige bijbehorende bouwwerken van 150 m2 is toegestaan.
9.3.    Niet bestreden is dat de raad het kruimelgevallenbeleid voor buitenplanse afwijkingen onveranderd heeft verdisconteerd in de bovengenoemde planregels. In het aangevoerde ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen grond voor het oordeel dat de raad bij het toekennen van de mogelijkheden voor bijgebouwen niet in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de kruimelgevallenregeling zoals die in Horst aan de Maas wordt toegepast. De enkele omstandigheid dat de kruimelgevallenregeling normaliter wordt gebruikt voor buitenplanse afwijkingen maakt niet dat het verwerken van die regeling in het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht is. Dit betoog faalt.
9.4.    Over de oppervlakte van het bouwvlak overweegt de voorzieningenrechter dat deze ongeveer 600 m2 bedraagt. De woning met bijgebouw die met de hiervoor genoemde omgevingsvergunning mogelijk is gemaakt, beslaat een oppervlakte van ongeveer een derde van dat bouwvlak. De raad heeft gesteld dat hij voor de oppervlakte van het bouwvlak aansluiting heeft gezocht bij de systematiek van andere bestemmingsplannen. De raad heeft evenwel niet kunnen verklaren waarom, ondanks dat het de bedoeling van [belanghebbende] is geweest een woning van de nu vergunde omvang te bouwen, uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig is een driemaal zo groot bouwvlak toe te kennen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het bestreden besluit dus in zoverre onvoldoende gemotiveerd en daarmee in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter verwacht evenwel niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de raad de omvang van de woning zoals die thans is vergund, niet ruimtelijk aanvaardbaar heeft kunnen achten. Om die reden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening het bouwvlak slechts te schorsen voor zover dat niet ziet op het deel van het bouwvlak waarop de omgevingsvergunning van 22 maart 2018, kenmerk WABO-2018-0074, betrekking heeft.
10.    De raad dient op de hierna te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Horst aan de Maas van 10 oktober 2017, waarbij het bestemmingsplan "[locatie 1], Sevenum" is vastgesteld, voor zover het betreft het deel van het bouwvlak waarop de omgevingsvergunning van 22 maart 2018, kenmerk WABO-2018-0074, geen betrekking heeft;
II.    veroordeelt de raad van de gemeente Horst aan de Maas tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoekster B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    gelast dat de raad van de gemeente Horst aan de Maas aan [verzoeker A] en [verzoekster B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Van Helvoort
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2018
361.