201707236/1/A2.
Datum uitspraak: 16 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 augustus 2017 in zaak nr. 17/1609 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellant] om herziening van zijn recht op kinderopvangtoeslag over het jaar 2011 afgewezen.
Bij besluit van 3 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2018, waar [appellant], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft in 2011 voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen. Bij besluit van 4 juni 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld op nihil omdat [appellant] volgens de dienst geen jaaropgave van het kinderdagverblijf over 2011 heeft opgestuurd waardoor niet kan worden vastgesteld wat de kosten voor kinderopvang in 2011 waren. Bij brieven van 15 februari 2017 heeft [appellant], naar aanleiding van door hem ontvangen dwangbevelen om de kinderopvangtoeslag 2011 terug te betalen, de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2011 te herzien. Hij stelt dat hij het besluit van 4 juni 2013 nooit heeft ontvangen omdat het naar een adres is gestuurd van een woning die medio april 2013 is gesloopt en waar hij derhalve niet meer woonde. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek afgewezen, omdat het is gedaan na afloop van de vijfjaarstermijn waarbinnen een dergelijk verzoek moet worden gedaan.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellant] terecht heeft afgewezen. Volgens de rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen gebruik mogen maken van de adresgegevens zoals opgenomen in de Basisregistratie personen (hierna: Brp). Dat deze gegevens niet juist waren komt voor rekening van [appellant]. Verder wist [appellant] dat aan hem slechts een voorschot was toegekend over het jaar 2011, zodat hij had kunnen weten dat zijn recht op kinderopvangtoeslag nog niet definitief was vastgesteld, aldus de rechtbank.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het voor zijn rekening komt dat hij het besluit van 4 juni 2013 niet heeft ontvangen. Zijn woning op het door de Belastingdienst/Toeslagen gebruikte adres is in april 2013 gesloopt. PostNL voorziet brieven die niet bezorgd kunnen worden van een sticker waaruit blijkt dat het adres niet meer bestaat, waarna de brieven aan de afzender worden teruggezonden. Nu de Belastingdienst/Toeslagen de verzonden brieven retour heeft ontvangen, had het op de weg van de dienst gelegen om hem op een andere wijze te bereiken. De rechtbank heeft ten onrechte niet onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen door dit na te laten in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld, aldus [appellant].
Ook voert hij aan dat hij op 9 januari 2014 weer stond ingeschreven in de Brp. Tussen 9 januari 2014 en februari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen geen actie meer ondernomen, waardoor de vijfjaarstermijn is verstreken. Gelet op de grote gevolgen die dit voor hem heeft, heeft de Belastingdienst/Toeslagen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld, aldus [appellant].
Verder verzoekt hij om kwijtschelding, omdat uit de overgelegde gegevens blijkt dat hij recht had op kinderopvangtoeslag over het jaar 2011.
3.1. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat de dienst in de periode april 2013 tot 9 januari 2014 terecht gebruik heeft gemaakt van het adres [locatie] te Hoofddorp, aangezien dat het adres was waarop [appellant] in de Brp ingeschreven stond. Dat [appellant] zijn adreswijziging niet tijdig heeft doorgegeven, dient voor zijn rekening te komen. Verder wijst de Belastingdienst/Toeslagen erop dat [appellant] al bij brief van 25 januari 2013, derhalve voordat zijn woning is gesloopt, ervan op de hoogte is gesteld dat hij geen recht meer had op kinderopvangtoeslag over 2011 en dat hij de ontvangen voorschotten had moeten terugbetalen.
3.2. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3.3. Uit artikel 21a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) gelezen in samenhang met artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek om herziening van een toegekende tegemoetkoming afwijst indien sinds de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft vijf jaren zijn verstreken. Dat betekent dat [appellant] tot 1 januari 2017 de mogelijkheid had om een verzoek om herziening van zijn recht op kinderopvangtoeslag 2011 bij de Belastingdienst/Toeslagen in te dienen. [appellant] betoogt evenwel dat hij het besluit van 4 juni 2013 niet ontvangen heeft, waardoor het niet in werking is getreden, en waardoor hij niet de mogelijkheid had om tijdig een verzoek om herziening in te dienen.
3.4. Op grond van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het bekend is gemaakt. In artikel 3:41 van de Awb is bepaald dat bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan de aanvrager.
3.5. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen ten tijde van het verzenden van het besluit van 4 juni 2013 reden had om aan te nemen dat aan [appellant] gerichte post hem niet op het bij hem bekende adres zou bereiken. Het adres dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft gebruikt voor de verzending van het besluit was het adres van [appellant] waar hij volgens de gegevens van de Brp woonde. Ten tijde van de verzending van het besluit van 4 juni 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen geen aanwijzing hoeven zien dat [appellant] niet meer op het adres [locatie] in Hoofddorp woonde. Voorts is niet gebleken dat het besluit van 4 juni 2013 onbestelbaar retour is ontvangen door de Belastingdienst/Toeslagen. [appellant] heeft aan de Belastingdienst/Toeslagen geen adreswijziging doorgegeven. Dat het wijzigen van zijn adres zoals vermeld in de Brp volgens hem niet mogelijk was, omdat hij in die periode geen vast woonadres had, maakt het voorgaande niet anders, nu daaruit niet volgt dat hij niet op andere wijze had kunnen bewerkstellingen dat voor hem bestemde post hem zou bereiken. Ook de omstandigheid dat nadien verschillende brieven van de Belastingdienst/Toeslagen wel onbestelbaar retour zijn gekomen doet aan het voorgaande niet af, aangezien dat er niet toe leidt dat de Belastingdienst/Toeslagen ten tijde van de verzending van het besluit reden had om aan te nemen dat het adres niet meer juist was.
3.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het besluit met de toezending aan het adres [locatie] in Hoofddorp op 4 juni 2013 op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Nu het er voor moet worden gehouden dat de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellant] op kinderopvangtoeslag over het jaar 2011 bij besluit van 4 juni 2013 definitief heeft vastgesteld en nu vaststaat dat het verzoek van [appellant] na afloop van de vijfjaarstermijn als bedoeld in artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir is gedaan, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen het herzieningsverzoek terecht heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
3.7. Ten aanzien van het verzoek om kwijtschelding geldt ingevolge de artikelen 26 en 28 van de Awir dat de belanghebbende het bedrag van de terugvordering binnen zes weken moet terugbetalen. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien. De wet biedt geen mogelijkheid voor kwijtschelding van de terug te vorderen bedragen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in het verzoek van [appellant] dan ook geen aanleiding hoeven zien om het verschuldigde bedrag kwijt te schelden.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Donner-Haan
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2018
674. Bijlage
Artikel 21a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir)
In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden in het voordeel van de belanghebbende.
Artikel 26 van de Awir
Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Artikel 28 van de Awir
1. De belanghebbende heeft de verplichting om het bedrag van een terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27 verschuldigde rente binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen.
[..]
Artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir
De Belastingdienst/Toeslagen herziet in het voordeel van de belanghebbende een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden zodra de Belastingdienst/Toeslagen is gebleken dat die tegemoetkoming op een te laag bedrag is vastgesteld, tenzij:
a. vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;
[..]
Artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Artikel 3:41 van de Awb
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2. Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze.