201706084/1/A2.
Datum uitspraak: 23 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 juni 2017 in zaak nr. 16/9549 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] om herziening van haar voorschot kinderopvangtoeslag over 2013 afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. P.H.J. Körver, advocaat te Den Haag, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft in 2013 voor haar vier kinderen gebruik gemaakt van buitenschoolse opvang bij [kinderopvang]. Zij heeft daarvoor voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen. Bij besluit van 31 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2013 herzien en op nihil gesteld omdat [appellante] volgens de dienst onvoldoende informatie heeft overgelegd om vast te stellen of zij recht heeft op kinderopvangtoeslag.
2. Bij brief van 17 maart 2016 heeft [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om haar recht op kinderopvangtoeslag voor 2013 te herzien. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek bij besluit van 23 juli 2016 afgewezen. Bij besluit van 22 oktober 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] niet met bewijsstukken aangetoond dat de toeslag ten onrechte op nihil is gesteld. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen blijkt de hoogte van de kosten van opvang niet eenduidig uit de door [appellante] overgelegde stukken en heeft zij bovendien niet met bankafschriften aangetoond dat zij de bedragen zoals genoemd in de kwitanties daadwerkelijk heeft betaald.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard en het besluit van 22 oktober 2016 in stand gelaten. De rechtbank heeft in verband met inconsequenties in de door [appellante] ter zake afgelegde verklaringen twijfel geuit over de juistheid van de facturen en kwitanties omdat uit verklaringen kan worden afgeleid dat, in tegenstelling tot de overgelegde kwitanties en facturen, niet het hele jaar gebruik zou zijn gemaakt van kinderopvang. Verder is de rechtbank van oordeel dat de door [appellante] overgelegde kwitanties van contant aan de kinderopvang betaalde bedragen niet worden ondersteund door daarmee corresponderende bewijzen van geldopnames. Dat [appellante] zoals zij stelt in het verleden contante bedragen heeft opgenomen om later de kosten van kinderopvang mee te kunnen betalen acht de rechtbank niet geloofwaardig en oncontroleerbaar. Ook is volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de contant opgenomen bedragen zijn gebruikt om de kosten voor kinderopvang mee te voldoen aangezien niet alle maanden geld is opgenomen en de hoogte van de opgenomen bedragen uiteenloopt, terwijl de kosten voor kinderopvang blijkens de facturen elke maand hetzelfde waren. Volgens de rechtbank heeft [appellante] dan ook niet aangetoond dat alle door haar gestelde kosten voor kinderopvang in 2013 zijn voldaan.
Beoordeling van het hoger beroep
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door haar aangedragen geldopnames in 2010, 2011 en in juni en juli 2012 niet gebruikt kunnen zijn om de kosten voor de kinderopvang te betalen omdat de kinderopvang pas in oktober 2012 is begonnen. De rechtbank heeft volgens [appellante] ten onrechte niet gemotiveerd waarom zij dit ongeloofwaardig acht. [appellante] stelt dat zij deze bedragen eerder heeft gepind en thuis heeft opgepot om daarmee de door haar te betalen bedragen contant mee te kunnen voldoen. Verder bestrijdt [appellante] het oordeel van de rechtbank dat de kwitanties en facturen onjuist zijn. Zij stelt dat zij in 2013 het hele jaar gebruik heeft gemaakt van kinderopvang.
4.1. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (uitspraak van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2829) volgt uit artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft betaald en wat de hoogte daarvan is. Hieruit volgt dat het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om aan te tonen wat de kosten van kinderopvang waren en dat zij deze kosten volledig heeft voldaan. 4.3. [appellante] heeft gesteld dat zij de totale kosten voor kinderopvang voor het jaar 2013 contant heeft betaald aan [kinderopvang]. Ter onderbouwing van deze stelling heeft zij door [kinderopvang] opgemaakte kwitanties van de periode januari 2013 tot en met december 2013 overgelegd.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle door haar gestelde kosten voor kinderopvang in 2013 heeft voldaan. Daarbij heeft de rechtbank mogen betrekken dat zij aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van de kwitanties. In dat kader is van belang dat in een verklaring van [kinderopvang] is vermeld dat [appellante] aan haar verplichtingen voor de opvang tot en met september 2013 heeft voldaan en dat [appellante] ter zitting heeft verklaard dat de opvang is gestopt in november 2013, terwijl kwitanties zijn overgelegd tot en met december 2013. Dat zij, zoals zij ter zitting naar voren heeft gebracht, volgens haar voor de maanden oktober, november en december geen kinderopvangtoeslag heeft ontvangen waardoor die periode in dit kader niet van belang is, doet, wat van die stelling overigens zij, naar het oordeel van de Afdeling niet af aan deze tegenstrijdigheid. Gelet hierop mocht de Belastingdienst/Toeslagen verlangen dat de volgens de kwitanties gedane betalingen worden gestaafd met nadere bewijsstukken.
Met de rechtbank is de Afdeling verder van oordeel dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de kosten voor kinderopvang voor het toeslagjaar 2013 voor een deel heeft betaald met contant geld dat zij, zoals zij stelt, al in 2010, 2011 en juni en juli 2012 heeft opgenomen. Los nog van het feit dat deze gestelde opnames niet kunnen worden gerelateerd aan de gestelde betalingen in 2013, heeft zij de geldopnames in die eerdere jaren slechts ten dele met aanvullend bewijs, zoals bankafschriften waaruit de geldopnames blijken, aangetoond. Van de geldopnames in 2013 heeft zij wel bewijzen overgelegd, maar de rechtbank heeft terecht overwogen dat deze opnames niet corresponderen met de data en bedragen op de kwitanties.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] om haar voorschot kinderopvangtoeslag voor 2013 te herzien heeft mogen afwijzen. Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Beek-Gillessen w.g. Donner-Haan
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2018
674. Bijlage
Artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
1.Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2 De gegevens en inlichtingen worden verstrekt binnen een door de Belastingdienst/Toeslagen te stellen termijn.
3 Indien de gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt door de persoon aan wie dit is gevraagd, maant de Belastingdienst/Toeslagen hem aan onder het stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.
4 Indien niet aan de in de vorige leden genoemde verplichtingen is voldaan, bepaalt de Belastingdienst/Toeslagen ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming. Indien de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner gehouden is aan de inspecteur een opgaaf te verstrekken van het niet in Nederland belastbaar inkomen en deze persoon daaraan niet, dan wel niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft voldaan, kan de Belastingdienst/Toeslagen de hoogte van de tegemoetkoming ambtshalve bepalen.
Artikel 1.7 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
[..]