201704688/1/A1.
Datum uitspraak: 23 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Waarland, gemeente Schagen,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 25 april 2017 in zaak nrs. 17/1595 en 17/1594 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Schagen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een winkelruimte op het perceel Jonkerstraat nabij Hoebelaan in Waarland.
Bij besluit van 14 februari 2017 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college en [vergunninghouder] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 24 april 2018, waar [appellant A] en [appellant B] en het college, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen. Verder is daar gehoord [vergunninghouder].
Overwegingen
1. De regelgeving die ten grondslag ligt aan de hierna volgende rechtsoverweging, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Het bouwplan voorziet in de bouw van een supermarkt met een oppervlakte van 800 m². Blijkens een situatietekening behorende bij de aanvraag is voorzien in een parkeerterrein en meerdere ontsluitingswegen, waaronder een ontsluiting op de Jonkerstraat. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan "Supermarkt e.o. Waarland" en heeft de gevraagde omgevingsvergunning op 20 oktober 2016 verleend. Op 20 december 2016 is een gewijzigde situatietekening bij het college inkomen, waarbij de ontsluiting op de Jonkerstraat op een andere wijze is voorzien. Het college heeft in het besluit van 14 februari 2017 het standpunt ingenomen dat de ondergeschikte wijziging onderdeel is van de verleende vergunning.
[appellant A] en [appellant B] wonen aan de Jonkerstraat vlakbij de ontsluiting. Zij vrezen overlast hiervan.
3. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de omgevingsvergunning niet mocht verlenen omdat de ontsluiting op de Jonkerstraat in strijd is met het bestemmingsplan en de daarvoor vereiste vergunning niet is verleend en omdat de winkel in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt. De openingstijden en de tijden voor het laden en lossen stemmen immers niet overeen met de in de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan genoemde tijden, aldus [appellant A] en [appellant B].
3.1. De aanvraag heeft alleen betrekking op het bouwen van een winkelruimte. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) kan een aanvraag die betrekking heeft op een activiteit bestaande uit het bouwen van een bouwwerk, alleen worden geweigerd wegens de daar genoemde gronden. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een zogenoemde gebonden beschikking en dat voor het bouwen van de winkelruimte zich geen van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden voordoen. Hoewel in de ruimtelijke onderbouwing behorende bij het bestemmingsplan is uitgegaan van bepaalde openingstijden en tijden voor laden en lossen, zijn deze niet in de regels van het bestemmingsplan neergelegd en levert de gestelde overtreding daarvan alleen al daarom geen grond op om de bouwvergunning te weigeren. Evenmin levert de omstandigheid dat voor de ontsluitingsweg op de Jonkerstraat geen vergunning is verleend een zodanige weigeringsgrond op.
Het betoog faalt.
4. Voor zover [appellant A] en [appellant B] gronden aanvoeren over het door hen bij het college ingediende verzoek tot handhaving ten aanzien van de aanleg van de ontsluiting op de Jonkerstraat, overweegt de Afdeling dat dit verzoek in deze procedure niet ter beoordeling voorligt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Drop w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2018
270. BIJLAGE
Artikel 2.1
"1 Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]"
Artikel 2.10
"1 Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. […]"