ECLI:NL:RVS:2018:1740

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
201802948/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluiten inzake handhaving van illegale bouwwerken en recreatieve bewoning op Texel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 mei 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van [verzoeker], wonend te Den Burg, gemeente Texel. Het verzoek volgde op een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Texel van 22 december 2016, waarin [verzoeker] werd gelast om binnen drie maanden bepaalde overtredingen te beëindigen, waaronder het gebruik van bijgebouwen voor recreatieve bewoning zonder de vereiste vergunning. Het college had eerder, op 22 augustus 2017, het bezwaar van [verzoeker] ongegrond verklaard, maar de rechtbank Noord-Holland had op 14 februari 2018 het beroep van [verzoeker] gegrond verklaard en het besluit van 22 augustus 2017 vernietigd voor een deel van de opgelegde lasten.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de belangen van [verzoeker] zwaarder laten wegen dan die van het college, omdat het belang van [verzoeker] bij het voorkomen van een onomkeerbare situatie groot is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de illegale situatie ter plaatse niet onmiddellijk beëindigd hoeft te worden, gezien de jarenlange situatie en het gebrek aan klachten van het college. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om de besluiten van het college van 22 december 2016 en 22 augustus 2017 te schorsen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoger beroepen van [verzoeker].

Daarnaast is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoeker] en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de afweging van belangen in bestuursrechtelijke handhaving en de noodzaak van rechtsbescherming voor burgers.

Uitspraak

201802948/2/A1.
Datum uitspraak: 28 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Den Burg, gemeente Texel,
verzoeker,
tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 14 februari 2018 in zaak nrs. 17/5525 en 17/4499 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Texel.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2016 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van afzonderlijke dwangsommen gelast om binnen drie maanden op het perceel [locatie] te Den Burg de overtredingen met betrekking tot de schuilhut en het zonder de vereiste vergunning geplaatste betonnen bouwwerk te beëindigen en beëindigd te houden, alsmede het gebruik van de bijgebouwen met nummers […] en […] (hierna: de bijgebouwen) voor recreatieve bewoning te staken en gestaakt te houden en de wooninrichting en de niet vergunde woonvoorzieningen in de bijgebouwen te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 22 augustus 2017 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard met dien verstande dat de begunstigingstermijn is verlengd tot zes weken na de bekendmaking van het besluit.
Bij mondelinge uitspraak van 14 februari 2018 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 augustus 2017 vernietigd, voor zover het betreft het verwijderen van de toiletten in de bijgebouwen en de keuken in het bijgebouw met nummer [...], het besluit van 22 december 2016 in zoverre herroepen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 mei 2018, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Frantzen, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het college heeft de voorzieningenrechter bij brief met verzendatum 12 april 2018 bericht dat het heeft besloten om de begunstigingstermijn wat betreft de lasten met betrekking tot de schuilhut en het betonnen bouwwerk te verlengen tot acht weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter. Voorts heeft het wat betreft de last met betrekking tot de niet vergunde woonvoorzieningen in de bijgebouwen en de last met betrekking tot het gebruik van de bijgebouwen voor recreatieve bewoning besloten om de begunstigingstermijn te verlengen tot onderscheidenlijk zes weken en twee weken na deze uitspraak.
3.    Het verzoek van [verzoeker] strekt tot schorsing van de besluiten van 22 december 2016 en 22 augustus 2017 tot een redelijke termijn nadat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de zaak die bekend is onder nr. 201709398/1/A1. Die zaak ziet op het door hem ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 12 oktober 2017, in zaak nr. 17/732, waarin volgens [verzoeker] niet is onderkend dat van rechtswege omgevingsvergunningen zijn gegeven voor de bouwwerken en het gebruik genoemd in het besluit van 22 december 2016.
4.    [verzoeker] heeft gesteld dat zijn belang bij het schorsen van de besluiten van 22 december 2016 en 22 augustus 2017 er in is gelegen te voorkomen dat een onomkeerbare situatie ontstaat. Zijn tuin, het interieur en het recreatieve gebruik van de bijgebouwen zullen zonder het treffen van de gevraagde voorziening onevenredig worden aangetast. Bovendien wordt in dat geval de door hem ingeroepen rechtsbescherming in de zaak die bekend is onder nr. 201709398/1/A1 illusoir gemaakt, aldus [verzoeker].
Het college heeft gesteld dat zijn tegengestelde belang er in is gelegen dat de illegale situatie ter plaatse wordt beëindigd. Bovendien was [verzoeker] niet bereid om de recreatieve verhuur van de bijgebouwen te staken. Indien dat wel het geval was geweest, dan was het college bereid geweest om een langere begunstigingstermijn te bieden dan het heeft gedaan, aldus het college.
5.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter komt bij afweging van de betrokken belangen aan het belang van [verzoeker] bij een schorsing van de besluiten van 22 december 2016 en 22 augustus 2017 een groter gewicht toe dan aan het belang van het college om dat niet te doen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat het, gezien de inhoudelijke samenhang van beide zaken, voorkeur verdient dat de bodemprocedure in de onderhavige zaak op een latere datum gevoegd ter zitting zal worden behandeld met de hiervoorgenoemde bij de Afdeling onder nr. 201709398/1/A1 aanhangige zaak. De voorzieningenrechter heeft bij zijn oordeelsvorming tevens in aanmerking genomen dat de situatie zich al jaren voordoet, er nimmer klachten bij het college over zijn ingediend en van de zijde van het college niet een zodanig zwaarwegend belang is gebleken dat de uitkomst in hoger beroep in de beide zaken niet kan worden afgewacht.
6.    Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Voor zover [verzoeker] heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ook na het doen van de hierna vermelde uitspraken doorloopt, bestaat daartoe geen aanleiding. De voorzieningenrechter wijst er in dat verband op dat een voorlopige voorziening ingevolge artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van die wet, in ieder geval vervalt zodra uitspraak is gedaan in hoger beroep.
7.     Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Texel van 22 december 2016, kenmerk1260046, en van 22 augustus 2017, kenmerk 1361608, totdat de Afdeling uitspraken heeft gedaan in de hoger beroepen van [verzoeker] in de zaken die bekend zijn onder nrs. 201802948/1/A1 en 201709398/1/A1;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Texel tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Texel aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,00 (zegge: tweehonderddrieënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Graaff-Haasnoot
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2018
531-757.