201700718/2/R3.
Datum uitspraak: 30 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Ouderkerk aan den IJssel, gemeente Krimpenerwaard,
appellant,
en
de raad van de gemeente Krimpenerwaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2836, (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 13 december 2016 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht. Bij besluit van 30 januari 2018 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "IJsseldijk-Noord ten oosten van [...], Ouderkerk a/d IJssel" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld.
[appellant] is in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld. Hij heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het besluit van 13 december 2016
1. In de tussenuitspraak is overwogen dat het plan niet voldoet aan de uit de Verordening Ruimte 2014 voortvloeiende voorwaarde dat nieuwe agrarische bebouwing alleen mogelijk is als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van een volwaardig agrarisch bedrijf. Daarnaast is in de tussenuitspraak overwogen dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat wat betreft het aspect geur een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant] is gewaarborgd.
2. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het besluit van 13 december 2016 in strijd met artikel 2.3.1, onder b, van de Verordening Ruimte 2014 en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van [appellant] is gegrond. Het besluit van 13 december 2016 dient te worden vernietigd.
Het besluit van 30 januari 2018
3. De Afdeling heeft de raad opgedragen om de in de tussenuitspraak genoemde gebreken in het besluit van 13 december 2016 te herstellen met inachtneming van hetgeen daarover in de tussenuitspraak is overwogen. Om aan deze opdracht te voldoen heeft de raad bij besluit van 30 januari 2018 het plan opnieuw, gewijzigd vastgesteld. De tekst van de gewijzigde bepalingen is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De zienswijze van [appellant] heeft geen betrekking op de wijze waarop de raad het gebrek dat verband houdt met de Verordening Ruimte 2014 heeft hersteld. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant] in zoverre geen bezwaren heeft tegen het besluit van 30 januari 2018.
5. [appellant] betoogt dat de raad nog steeds niet inzichtelijk heeft gemaakt dat sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn woning. De geuremissieberekeningen in het door EW Milieu-advies opgestelde rapport "Geur- en stikstofdepositieonderzoek" van 10 februari 2015 (hierna: EW-rapport), dat ten grondslag lag aan het besluit van 13 december 2016 en ook ten grondslag ligt aan het besluit van 30 januari 2018, zijn volgens hem onjuist. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft [appellant] het door De Roever Omgevingsadvies opgestelde adviesmemo "Beoordeling geur ruimtelijk plan schapenhouderij achter IJsseldijk Noord 252 Ouderkerk aan de IJssel" van 7 november 2017 (hierna: Adviesmemo) overgelegd. Onder verwijzing naar het Adviesmemo stelt [appellant] dat in het EW-rapport onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd. Deze onjuiste uitgangspunten betreffen de gehanteerde emissiepunten en dieraantallen. In het Adviesmemo wordt uitgewerkt dat rekening had moeten worden gehouden met andere emissiepunten en hogere dieraantallen.
5.1. In tabel 4.1 van het EW-rapport staan de gehanteerde emissiekenmerken voor de bestaande stallen en de voorgenomen toekomstige extra stal. In de tabel staat onder meer het aantal schapen dat per stal kan worden gehouden. Toegelicht wordt dat de overige emissiekenmerken zijn bepaald conform de ‘Gebruikershandleiding V-Stacks vergunning’ (versie 2 april 2010) en de Regeling geurhinder en veehouderij. In tabel 4.3 van het EW-rapport zijn de uitkomsten van de geuremissieberekeningen weergegeven. Daaruit volgt dat tevens rekening is gehouden met de bijgebouwen bij de woningen op de percelen [locaties].
5.2. Het Adviesmemo is gebaseerd op het uitgangspunt dat het plan het mogelijk maakt dat binnen het gehele bouwvlak stallen worden gebouwd met een totale oppervlakte van 1.000 m2. Verder staat in het Adviesmemo dat op basis van deze oppervlakte uitgegaan moet worden van maximaal 666 schapen in plaats van maximaal 618 schapen. Op basis van deze uitgangspunten zijn in het Adviesmemo nieuwe geuremissieberekeningen gemaakt. De uitkomst van deze geurberekeningen is dat de geurbelasting ter plaatse van de geurgevoelige objecten op de percelen [locaties] hoger zal zijn dan de ter plaatse toelaatbare geurbelasting van 8,0 OUE/m3. In het Adviesmemo wordt voorts berekend dat daarom het bouwvlak 64 à 72 meter in oostelijke richting had moeten worden verplaatst.
5.3. De Afdeling stelt vast dat ingevolge artikel 3, lid 3.5.1, van de planregels het uitoefenen van een schapenhouderij uitsluitend is toegestaan in de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen en dat het aantal te houden dieren per bedrijfsgebouw niet meer mag bedragen dan de aantallen zoals opgenomen in tabel 1 in Bijlage 1 bij de planregels. De Afdeling stelt voorts vast dat de in Bijlage 1 bij de planregels opgenomen aantallen dieren overeenkomen met de in tabel 4.1 van het EW-rapport opgenomen aantallen dieren. In zoverre mist het Adviesmemo, dat is gebaseerd op de veronderstelling dat binnen het hele bouwvlak zonder meer stallen mogen worden gebouwd en dat meer dieren mogen worden gehouden dan waarvan in het EW-rapport is uitgegaan, feitelijke grondslag.
Op grond van artikel 3, lid 3.6, van de planregels kan een nieuw stalgebouw slechts gebruikt worden indien door middel van onderzoek is aangetoond dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de omliggende milieugevoelige bestemmingen, waaronder geurgevoelige objecten, kan worden gewaarborgd en door middel van onderzoek is aangetoond dat de nieuwe dieraantallen milieuhygiënisch inpasbaar zijn. Het betoog van [appellant] bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze planregel niet toereikend is om wat betreft het aspect geur een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn woning te waarborgen bij de uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing binnen het plangebied.
Het betoog faalt.
6. Het beroep tegen het besluit van 30 januari 2018 is ongegrond.
Proceskosten
7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Krimpenerwaard van 13 december 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "IJsseldijk-Noord ten oosten van […], Ouderkerk a/d IJssel" gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Krimpenerwaard van 13 december 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "IJsseldijk-Noord ten oosten van […], Ouderkerk a/d IJssel";
III. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Krimpenerwaard van 30 januari 2018 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "IJsseldijk-Noord ten oosten van [...], Ouderkerk a/d IJssel" ongegrond;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Krimpenerwaard aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Schueler w.g. Boer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2018
745. BIJLAGE
Planregels van het bestemmingsplan "IJsseldijk-Noord ten oosten van [...], Ouderkerk a/d IJssel", zoals vastgesteld door de raad bij besluit van 30 januari 2018
Artikel 3, lid 3.1 (bestemmingsomschrijving):
"De voor "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van een grondgebonden veehouderijbedrijf;
b. ter plaatse van de aanduiding 'Schapenhouderij': uitsluitend het uitoefenen van een schapenhouderij;
(…)
Artikel 3, lid 3.5 (specifieke gebruiksregels), onder 3.5.1 (algemeen):
"Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
a. het onder 3.1 a en b genoemde gebruik is uitsluitend toegestaan in bestaande agrarische bedrijfsgebouwen;
b. het aantal te houden dieren per bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan de aantallen zoals opgenomen in de tabel in Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan;
(…)
Artikel 3, lid 3.6 (afwijken van de gebruiksregels), onder 3.6.1 (in gebruik nemen nieuwbouw):
"Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1 onder a of b indien:
a. door middel van onderzoek is aangetoond dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de omliggende milieugevoelige bestemmingen, waaronder geurgevoelige objecten, kan worden gewaarborgd;
b. door middel van onderzoek is aangetoond dat een gewijzigde ammoniakemissie geen nadelige effecten heeft op nabij gelegen Natura2000 gebieden;
c. door middel van onderzoek is aangetoond dat de nieuwe dieraantallen milieuhygiënisch inpasbaar zijn;
d. er geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden)."
Bijlage 1 (aantal dieren per bedrijfsgebouw) bij de planregels: