201704412/1/A1.
Datum uitspraak: 30 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Walem, gemeente Valkenburg aan de Geul,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 april 2017 in zaak nr. 16/2218 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2014 heeft het college aan [vergunninghouder] een bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een schuur tot cafetaria op het perceel [locatie] te Walem.
Bij besluit van 7 juni 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college en [vergunninghouder] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2018, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. G.A.M.C. Goossens, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan betreft het gedeeltelijk veranderen van een schuur tot cafetaria. De schuur maakt onderdeel uit van een carréboerderij. [vergunninghouder] heeft de bouwvergunning aangevraagd en zal het perceel naar eigen zeggen in eigendom verkrijgen, zodra de bestuursrechtelijke procedures over het bouwplan zijn afgerond en de bouwvergunning onherroepelijk is geworden. Thans is het perceel in eigendom van haar schoonfamilie. [appellante] woont in een ander deel van de carréboerderij en verzet zich tegen de verleende vergunning, omdat zij veel overlast van de cafetaria verwacht.
2. Op 26 april 2018 is een nader stuk van [appellante] ingekomen. Dit nadere stuk dient enerzijds ter onderbouwing van eerdere gronden en bevat anderzijds nieuwe gronden ten opzichte van de gronden die bij brief van 26 juni 2017 waren ingediend.
2.1. Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich daartegen verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.
Naar het oordeel van de Afdeling zijn de nieuwe gronden zodanig laat ingediend, dat, mede gelet op de omvang van de bijlagen behorende tot dit nadere stuk, andere partijen daarop niet adequaat hebben kunnen reageren. Bovendien zou het betrekken van de nieuwe gronden in de procedure de goede voortgang van de procedure belemmeren. Gelet hierop, en gezien de omstandigheid dat niet valt in te zien waarom het betreffende nadere stuk met nieuwe gronden niet eerder in de procedure had kunnen worden ingebracht, ziet de Afdeling aanleiding om de in het nadere stuk aangevoerde nieuwe gronden buiten beschouwing te laten.
3. [appellante] betoogt dat de afstand van ongeveer 522 m tussen de beoogde cafetaria en de openbare parkeerplaatsen niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens haar heeft de Afdeling in de uitspraak van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1228, die betrekking had op het bestemmingsplan voor het perceel, abusievelijk nauwelijks rekening gehouden met een door haar ingebracht meetrapport. 3.1. In de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2015 is geoordeeld dat de door [appellante] gestelde afstand van 522 m tussen de cafetaria en de openbare parkeerplaatsen een acceptabele afstand is. De Afdeling ziet in het door [appellante] aangevoerde geen aanleiding voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de parkeerplaatsen p2 tot en met p6 voor het grootste deel op het perceel Walem 45 liggen, zodat ten aanzien van die parkeerplaatsen niet wordt voldaan aan de eis dat parkeerplaatsen zijn gelegen op eigen terrein.
4.1. [appellante] heeft deze grond en de daaraan ten grondslag liggende feiten voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom het betoog dat de parkeerplaatsen p2 tot en met p6 voor het grootste deel op het perceel Walem 45 liggen niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellante] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2018
457-855.