201703422/1/A3.
Datum uitspraak: 30 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellante sub 1A], gevestigd te [plaats], [appellante sub 1B], [appellant sub 1C], [appellant sub 1D] en [appellant sub 1E], allen wonend te [woonplaats] (hierna: [appellanten sub 1]),
2. [appellante sub 2A], gevestigd te [plaats], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C] en [appellant sub 2D], allen wonend te [woonplaats] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 2]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 maart 2017 in zaak nr. 15/9322 in het geding tussen:
[appellanten sub 1]
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2015 heeft de raad van de gemeente Teylingen op voordracht van het college van burgemeester en wethouders besloten een weg in de Hemmeerpolder (hierna: het Hemmeerpolderpad) niet aan de openbaarheid te onttrekken.
Bij besluit van 13 november 2015 heeft het college het door [appellant sub 1E] daartegen ingestelde administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard en het door [appellante sub 1] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellanten sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten sub 1] hoger beroep ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante sub 2] heeft een reactie ingediend en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellanten sub 1] hebben een reactie ingediend.
[appellant sub 1E] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2018, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door [appellant sub 1E], bijgestaan door mr. L.W.B. Dijkstra, advocaat te Den Haag, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [appellant sub 2C], [appellant sub 2D] en [appellant sub 2A], bijgestaan door mr. J.J. Dekker, advocaat te Lisse en het college, vertegenwoordigd door J.J. Broekhuijzen, zijn verschenen.
Overwegingen
Wet- en regelgeving
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. Het Hemmeerpolderpad is een doodlopende weg die loopt vanaf de Wasbeeklaan tot aan het gemaal dat onderhouden wordt door het Hoogheemraadschap van Rijnland van het Waterschap de Veen en Geestlanden. Het Hemmeerpolderpad is in eigendom van [appellanten sub 1]. De overige gebruikers van de weg zijn een aantal omwonenden van deze weg, waaronder [appellante sub 2]. Met de omwonenden is op 2 mei 1980 een overeenkomst gesloten waarin onder meer een vergoeding voor het gebruik van de weg is afgesproken. Verder wordt er van de weg gebruik gemaakt door recreanten die naar een jachthaven gaan die in eigendom is van [appellante sub 2]. Ook leveranciers maken gebruik van de weg. Er is geen alternatief aanwezig om de woningen van de omwonenden te bereiken. Door het waterschap is het Hemmeerpolderpad, met een lengte van 905 meter, vanaf de Wasbeeklaan tot nabij het gemaal Hemmeerpolder op het Herverdelingsplan Wegenbeheer Zuid-Holland geplaatst, met als nieuwe beheerder de gemeente. Het herverdelingsplan is vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van Zuid-Holland van 29 oktober 1992, nr. 22 op grond van de Wet herverdeling wegenbeheer (hierna: de Whw) en op 1 januari 1993 van kracht geworden. De vergoeding voor het gebruik van de weg door de gebruikers werd destijds geïnd door het waterschap en betaald aan de eigenaren. De gemeente heeft deze rol niet op zich genomen en de eigenaren van de weg hebben de overeenkomst uit 1980 opgezegd.
3. Bij brief van 17 december 2013 heeft [appellante sub 1B] namens [appellante sub 1] een verzoek ingediend tot het afvoeren van het Hemmeerpolderpad van de wegenlegger, althans onttrekking van die weg aan het openbaar verkeer. Deze brief is in afschrift naar [appellant sub 1E] gestuurd. Bij brief van 17 januari 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders te kennen gegeven dat dit verzoek moet worden voorgelegd aan de raad en [appellante sub 1B] verzocht kenbaar te maken of zij dat wil. Bij brief van 20 januari 2014 heeft [appellant sub 1E] namens de eigenaren van de weg te kennen gegeven hiermee akkoord te gaan. Bij brief van 14 november 2014 heeft de raad (desgevraagd) aan [appellante sub 2] te kennen gegeven dat de weg niet op de wegenlegger staat en dat het verzoek van 17 december 2013 met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) zal worden behandeld als een verzoek tot onttrekking van de weg aan het openbaar verkeer. Een ontwerpbesluit tot afwijzing van het verzoek is vervolgens ter inzage gelegd. Op 9 december 2014 heeft [appellante sub 2] een zienswijze ingediend. [appellanten sub 1] hebben op 10 december 2014 een zienswijze ingediend. Na ontvangst van de zienswijzen is een inspraakverslag gemaakt, met als conclusie afwijzing van het verzoek omdat de bereikbaarheid van de polder gewaarborgd moet blijven voor bedrijven die daar hun eigendommen hebben.
Besluitvorming
4. Het college heeft zich in het besluit van 13 november 2015 op het standpunt gesteld dat [appellant sub 1E] niet degene is die het verzoek heeft ingediend en dat zijn administratief beroep daarom niet-ontvankelijk is. Verder heeft het zich op het standpunt gesteld dat het Hemmeerpolderpad niet is opgenomen op de vastgestelde wegenlegger van de gemeente Warmond, maar dat die weg wel wordt vermeld in het herverdelingsplan, dat is vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van Zuid-Holland van 29 oktober 1992, nr. 22, op grond van de Whw. Dit besluit is onherroepelijk geworden. De Whw heeft slechts betrekking op openbare wegen. Op grond hiervan is het college van mening dat het Hemmeerpolderpad een openbare weg is. Volgens artikel 7 van de Wegenwet kan de openbaarheid van een weg tenietgaan doordat een weg 30 jaar niet toegankelijk is geweest voor een ieder of door een onttrekkingsbesluit. Dat de weg 30 jaar niet vrij toegankelijk zou zijn geweest in verband met de plaatsing van borden "eigen weg" is door [appellante sub 1] onvoldoende aannemelijk gemaakt. Wat het onttrekkingsverzoek betreft is het college van mening dat, op grond van bestaande jurisprudentie, tot onttrekking van een openbare weg dient te worden overgegaan, indien daar een overwegende reden voor bestaat en het algemeen belang zich er niet tegen verzet. Het college concludeert na afweging van de betrokken belangen dat de raad in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om het Hemmeerpolderpad niet aan de openbaarheid te onttrekken.
Aangevallen uitspraak
5. De rechtbank heeft allereerst overwogen dat het college [appellant sub 1E] gelet op artikel 11, eerste en derde lid, van de Wegenwet terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het Hemmeerpolderpad onder het bereik van de Wegenwet valt. Hierbij is van belang dat die weg een grote, onbepaalde publieksgroep trekt en hiermee het openbaar verkeer dient.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het college en [appellante sub 2] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat het Hemmeerpolderpad openbaar is op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder II, van de Wegenwet, omdat de weg gedurende tien achtereenvolgende jaren voor eenieder toegankelijk is geweest en tevens in onderhoud is geweest van een waterschap en later de gemeente. [appellante sub 1] zijn er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat in de bedoelde periode van tien achtereenvolgende jaren (1980-1990) gedurende een tijdvak van ten minste een jaar duidelijk ter plaatse kenbaar is gemaakt dat de weg slechts ter bede voor een ieder toegankelijk is. Nu aannemelijk is dat de weg, in ieder geval in 1990 indien niet al eerder, openbaar is geworden, kunnen [appellante sub 1] de openbaarheid niet meer beëindigen door de weg af te sluiten of bordjes te plaatsen met het opschrift "eigen weg", maar kan de openbaarheid worden beëindigd door onttrekking van de weg aan de openbaarheid. Het college heeft evenwel voldoende gemotiveerd dat de belangen van [appellante sub 1] niet zodanig gewichtig zijn dat deze in redelijkheid zouden dienen te prevaleren boven het algemeen belang van de openbaarheid van de weg, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
Ontvankelijkheid van [appellant sub 1E]
6. [appellant sub 1E] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zijn administratief beroep niet-ontvankelijk is, omdat hij het verzoek niet heeft ingediend. Hij voert hiertoe aan dat uit de latere correspondentie, met name de brief van 20 januari 2014, blijkt dat het verzoek mede namens hem was ingediend.
6.1. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college het administratief beroep van [appellant sub 1E] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het verzoek van 17 december 2013 weliswaar alleen is ondertekend door een vennoot van [appellante sub 1A], maar dat eruit blijkt dat het tevens in afschrift is verzonden aan [appellant sub 1E]. Daarbij komt dat [appellant sub 1E], in reactie op de brief van het college van burgemeester en wethouders van 17 januari 2014, namens de eigenaren van het Hemmeerpolderpad bij brief van 20 januari 2014 te kennen heeft gegeven ermee in te stemmen dat het verzoek wordt voorgelegd aan de raad. Hieruit kan worden afgeleid dat het verzoek mede namens [appellant sub 1E] is ingediend.
Het betoog slaagt.
Weg in de zin van de Wegenwet
7. [appellanten sub 1] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de weg onder de reikwijdte van de Wegenwet valt. Zij voeren hiertoe aan dat geen sprake is van een verkeersbaan die een functie ten behoeve van het afwikkelen van het openbaar verkeer vervult en die derhalve naar zijn aard of functie een grote, onbepaalde publieksgroep dient. De rechtbank heeft ten onrechte van belang geacht dat de weg een verbindingsfunctie vervult voor de haven van [appellante sub 2]. Immers zijn juist voor die functie van het Hemmeerpolderpad in 1976 en 1980 afspraken gemaakt, hetgeen heeft geresulteerd in de vestiging van een recht van erfdienstbaarheid. Indien de weg wordt gebruikt als toegang tot de haven is derhalve sprake van bestemmingsverkeer. Daarbij komt dat de weg doodlopend is en geen verbinding heeft met andere doorgaande wegen en paden in het gebied. De weg is ook nergens opgenomen als recreatieve wandel- of fietsroute. Naast bestemmingsverkeer voor de haven, maken alleen buurtbewoners gebruik van de weg. Dit gebruik is volgens [appellanten sub 1] onvoldoende voor het oordeel dat de weg onder de reikwijdte van de Wegenwet valt. [appellanten sub 1] verwijzen voorts naar het door hen gegeven historische overzicht waaraan de rechtbank volgens hen te weinig gewicht heeft toegekend. Uit dit overzicht volgt dat het gebruik van de weg altijd deels agrarisch is geweest. Zo liepen er geregeld koeien en schapen op de weg en tot medio 2014 was er geen afrastering aanwezig, aldus [appellanten sub 1].
7.1. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2241, overwogen dat de Wegenwet betrekking heeft op verkeersbanen die een functie vervullen ten behoeve van het afwikkelen van het openbaar verkeer en die derhalve naar hun aard of functie een grote, onbepaalde publieksgroep dienen. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het Hemmeerpolderpad een weg is als bedoeld in voormelde zin. Dat de weg doodlopend is, doet daar niet aan af. Hierbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat de weg wordt gebruikt door recreanten die de haven van [appellante sub 2] willen bereiken. Dat hierbij slechts sprake zou zijn van bestemmingsverkeer hebben [appellanten sub 1] niet aannemelijk gemaakt en is ook anderszins niet gebleken. [appellanten sub 1] hebben voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij bij de uitoefening van de erfdienstbaarheden (recht van overpad/weg) ten laste van de bij [appellante sub 1] respectievelijk [appellant sub 1E] in eigendom zijnde percelen toezicht hebben uitgeoefend op de naleving daarvan. De weg biedt bovendien toegang tot het gemaal Hemmeerpolder. Dat de weg in het verleden voornamelijk een agrarische bestemming had, leidt evenmin tot een ander oordeel, nu dat het voormelde gebruik van de weg niet uitsluit. Het betoog faalt.
Openbare weg
8. [appellanten sub 1] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de weg openbaar is op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder II, van de Wegenwet. Zij voeren hiertoe aan dat sprake is van een onaanvaardbare doorkruising van verschillende wetten en rechten. [appellanten sub 1] hebben in 1980 in goed vertrouwen een regeling getroffen met het waterschap en andere ingelanden over met name het onderhoud. Deze overeenkomst was er echter nooit op gericht om de zeggenschap over hun eigendom te beperken. De rechtbank heeft het feit dat in de overeenkomst staat dat de eigenaren toestemming geven voor het openbaar gebruik van de weg, te ruim opgevat. Nooit is hiermee bedoeld het Hemmeerpolderpad een openbare weg te laten worden in de zin van de Wegenwet. [appellanten sub 1] stellen dat langs de weg borden zijn geplaatst met de aanduiding "eigen weg". Ter staving daarvan hebben zij foto’s van deze borden overgelegd. Dat [appellanten sub 1] bezoekers van de ligplaatsen nooit de toegang hebben ontzegd, zoals de rechtbank overweegt, is logisch. Dit is immers onderdeel van de in 1980 gemaakte afspraken, op grond waarvan recreatief bestemmingsverkeer is toegestaan. Tot en met 2013 is de in 1980 gesloten overeenkomst steeds door alle partijen nageleefd, aldus [appellanten sub 1].
8.1. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder II, van de Wegenwet is een weg openbaar indien die gedurende tien achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest en tevens gedurende die tijd is onderhouden door bijvoorbeeld het waterschap. Dit is op grond van het tweede lid van dat artikel slechts anders indien gedurende een tijdvak van ten minste een jaar duidelijk ter plaatse kenbaar is gemaakt, dat de weg slechts ter bede voor een ieder toegankelijk is. Dit kenbaar maken kan volgens het derde lid van dat artikel door bijvoorbeeld het plaatsen van borden met het opschrift "eigen weg".
Niet in geschil is dat in de overeenkomst van 2 mei 1980 is vastgelegd dat het Hemmeerpolderpad vanaf dat moment zou worden onderhouden door het waterschap. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellanten sub 1] aannemelijk gemaakt dat het Hemmeerpolderpad in de periode 1980-1990 niet door verloop van tien achtereenvolgende jaren op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder II, van de Wegenwet openbaar is. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat [appellanten sub 1] terecht hebben betoogd dat de rechtbank te veel waarde heeft gehecht aan de in de overeenkomst van 2 mei 1980 opgenomen mededeling dat de eigenaren zich bereid verklaren toestemming te verlenen voor openbaar gebruik van de weg. Uit die mededeling kan naar het oordeel van de Afdeling niet ondubbelzinnig worden afgeleid dat de eigenaren toestemming hebben gegeven voor het openbaar worden van de weg in de betekenis die de Wegenwet daaraan geeft.
[appellanten sub 1] hebben verklaard dat dit niet hun bedoeling is geweest en dat de overeenkomst voornamelijk zag op het gebruik en onderhoud van het Hemmeerpolderpad. Dit blijkt ook uit de reactie op die overeenkomst van [appellant sub 1E] van 10 juli 1980 waarin deze schrijft het niet eens te zijn met de in de overeenkomst opgenomen verdeelsleutel, omdat het volgens hem niet gaat om een openbare weg, maar om een eigen weg. De Afdeling neemt hierbij voorts in aanmerking dat [appellanten sub 1] door middel van foto’s aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de periode na de overeenkomst voor in ieder geval een tijdvak van een jaar door middel van borden op het Hemmeerpolderpad met het opschrift "eigen weg" en "verboden toegang voor onbevoegden" kenbaar hebben gemaakt, dat de weg slechts ter bede voor een ieder toegankelijk is. Op de achterzijde van één van deze foto’s is een verklaring opgenomen dat het op deze foto afgebeelde bord verboden toegang en het bord met de tekst "eigen weg" voor 1988 langs het pad stond. De verklaring is ondertekend door 12 personen waaronder bewoners van de woonboten. De Afdeling kent voorts betekenis toe aan de door [appellante sub 2] overgelegde schriftelijke verklaringen van [partij] en [appellant sub 2D] en [appellant sub 2C] waaruit volgt dat die borden in ieder geval na 1988, en derhalve tijdens de periode 1980-1990, langs het Hemmeerpolderpad stonden. De Afdeling heeft kennis genomen van de eveneens door [appellante sub 2] overgelegde schriftelijke verklaring van de voormalig secretaris van het waterschap, [naam] waarin hij verklaart, zakelijk weergegeven, dat hij in de periode van 1979 tot 2003 nooit dergelijke borden langs de weg heeft zien staan. Gelet op de andersluidende informatie zoals hierboven weergegeven is de Afdeling van oordeel dat de verklaring van [naam] niet het bewijs bevat dat het college en [appellante sub 2] daaraan willen ontlenen.
8.2. De slotsom van het vorenstaande is dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellanten sub 1] er niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat zij in de bedoelde periode van tien achtereenvolgende jaren gedurende een tijdvak van ten minste een jaar duidelijk ter plaatse kenbaar hebben gemaakt dat de weg slechts ter bede voor een ieder toegankelijk is. Dit betekent dat [appellanten sub 1] zich terecht hebben beroepen op de uitzondering als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wegenwet.
Het betoog slaagt.
Overige gronden
9. Hetgeen [appellanten sub 1] ten slotte hebben betoogd met betrekking tot de de inbreuk op hun eigendomsrecht en de door het college gemaakte belangenafweging, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
Incidenteel hoger beroep [appellante sub 2]
Weg in de zin van de Wegenwet
10. Omdat de Afdeling in overweging 7.1 heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het Hemmeerpolderpad een weg is in de zin van de Wegenwet behoeft hetgeen [appellante sub 2] daarover heeft betoogd geen bespreking meer.
Openbare weg
11. [appellante sub 2] betoogt voorts dat, indien de Afdeling van oordeel is dat het Hemmeerpolderpad niet op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder II, van de Wegenwet openbaar is, dit wel openbaar is op grond van het eerste lid, aanhef en de onderdelen I en III, van die wet. Wat betreft onderdeel III, is van belang dat [appellanten sub 1] in de overeenkomst van 2 mei 1980 zelf een openbare bestemming aan de weg hebben gegeven. Wat betreft onderdeel I verwijst [appellante sub 2] naar het boek "Bruggen in Teylingen" van wethouder Van Velzen. Daaruit volgt dat de weg al vóór 1630 aanwezig was. Blijkens dezelfde publicatie is in 1953 door het toenmalige waterschap een nieuwe brug aangelegd. Derhalve kan gesteld worden dat de weg al eeuwenlang, maar in ieder geval sinds 1953 voor een ieder toegankelijk is, aldus [appellante sub 2].
11.1. Gelet op hetgeen onder 8.1 en 8.2 is overwogen, bestaat voor het oordeel dat het Hemmeerpolderpad op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder III, openbaar is geen grond, nu niet kan worden staande gehouden dat de toenmalige eigenaren in de overeenkomst van 2 mei 1980 zelf een openbare bestemming aan de weg hebben gegeven. Voor het oordeel dat het Hemmeerpolderpad openbaar is op grond van het eerste lid, aanhef en onder I, bestaat evenmin grond. Hierbij is van belang dat [appellante sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het Hemmeerpolderpad gedurende 30 achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest. De enkele verwijzing naar het boek van Van Velzen is daarvoor onvoldoende.
Het betoog faalt.
Slotsom hoger beroepen
12. Het hoger beroep van [appellanten sub 1] is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van [appellante sub 2] is ongegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de overige door [appellanten sub 1] aangevoerde beroepsgronden tegen het besluit van 13 november 2015 bespreken.
Beroep
13. [appellanten sub 1] betogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het Hemmeerpolderpad met de vaststelling van het herverdelingsplan door provinciale staten van Zuid-Holland op 29 oktober 1992 openbaar is geworden door de vermelding van de weg in dat herverdelingsplan. Zij voeren hiertoe aan dat de Whw niet ziet op het openbaar maken van wegen, maar alleen op de herverdeling van de onderhoudsverplichting van wegen tussen bestuursorganen. Het college heeft wel terecht gesteld dat op een herverdelingsplan in principe alleen openbare wegen worden geplaatst. Hieruit volgt derhalve dat het Hemmeerpolderpad niet in het herverdelingsplan had mogen worden vermeld. Gelet op het feit dat het Hemmeerpolderpad niet openbaar is geworden op grond van de Wegenwet en evenmin door de latere vermelding ervan in het herverdelingsplan heeft het college ook miskend dat de raad het verzoek van [appellanten sub 1] om onttrekking van de weg aan de openbaarheid niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
13.1. De Afdeling is van oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het Hemmeerpolderpad door het vaststellen van het herverdelingsplan door provinciale staten van Zuid-Holland op 29 oktober 1992 openbaar is geworden. Uit artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Whw volgt immers dat die wet niet van toepassing is op wegen die op 1 januari 1987 niet openbaar waren in de zin van de Wegenwet, tenzij de in de volgende leden van dat artikel genoemde uitzonderingen zich voordoen. Uit de dossierstukken blijkt dat geen van die uitzonderingen zich in dit geval voordoet, zodat de Whw geen betrekking kon hebben op het Hemmeerpolderpad en die weg derhalve ten onrechte op het herverdelingsplan is geplaatst. De Whw biedt voorts geen grond voor het oordeel dat het Hemmeerpolderpad door de enkele vermelding ervan in het herverdelingsplan openbaar zou zijn geworden. Gelet hierop en op het feit dat het Hemmeerpolderpad evenmin op grond van de Wegenwet kan worden aangemerkt als openbare weg hebben [appellanten sub 1] terecht betoogd dat het college het administratief beroep gegrond had moeten verklaren, omdat de raad het verzoek om onttrekking van de weg aan de openbaarheid had moeten afwijzen.
Het betoog slaagt.
Slotsom beroep
14. Het beroep van [appellanten sub 1] is gegrond. Het besluit van 13 november 2015 komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling ziet gelet op hetgeen onder 8.1 en 13.1 is overwogen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De Afdeling zal daartoe het besluit van 26 maart 2015 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
15. Het college dient op na te melden wijzen in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellante sub 1A], [appellante sub 1B], [appellant sub 1C], [appellant sub 1D] en [appellant sub 1E] gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellante sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C] en [appellant sub 2D] ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 maart 2017 in zaak nr. 15/9322;
IV. verklaart het beroep van [appellante sub 1A], [appellante sub 1B], [appellant sub 1C], [appellant sub 1D] en [appellant sub 1E] gegrond;
V. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 13 november 2015, kenmerk: PZH-2015-533710904 DOS-2015-0003634;
VI. herroept het besluit van de raad van de gemeente Teylingen van 26 maart 2015, kenmerk: 2015_Raad_00015;
VII. wijst het verzoek van [appellante sub 1A], [appellante sub 1B], [appellant sub 1C], [appellant sub 1D] en [appellant sub 1E] af;
VIII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
IX. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellante sub 1A], [appellante sub 1B], [appellant sub 1C], [appellant sub 1D] en [appellant sub 1E] in verband met de behandeling van het administratief beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
X. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellante sub 1A], [appellante sub 1B], [appellant sub 1C], [appellant sub 1D] en [appellant sub 1E] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.004 (zegge: tweeduizendvier euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
XI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [appellante sub 1A], [appellante sub 1B], [appellant sub 1C], [appellant sub 1D] en [appellant sub 1E] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 581,00 (zegge: vijfhonderdeenentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Veenboer, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Veenboer
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2018
730. BIJLAGE
Wegenwet
Artikel 1
1. Deze wet is uitsluitend van toepassing op openbare wegen.
2. Onder wegen worden in deze wet mede verstaan:
I. voetpaden, rijwielpaden, jaagpaden, dreven, molenwegen, kerkwegen en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik;
II. bruggen.
Artikel 4
1. Een weg is openbaar:
I. wanneer hij, na het tijdstip van dertig jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest;
II. wanneer hij, na het tijdstip van tien jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende tien achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest en tevens gedurende dien tijd is onderhouden door het Rijk, eene provincie, eene gemeente of een waterschap;
III. wanneer de rechthebbende daaraan de bestemming van openbaren weg heeft gegeven.
2. Het onder I en II bepaalde lijdt uitzondering wanneer, loopende den termijn van dertig of van tien jaren, gedurende een tijdvak van ten minste een jaar duidelijk ter plaatse is kenbaar gemaakt, dat de weg slechts ter bede voor een ieder toegankelijk is.
3. Dit kenbaar maken kan geschieden door het stellen van opschriften als: eigen weg, particuliere weg, private weg en soortgelijke, of door andere kenteekenen.
Artikel 5
1. Na de inwerkingtreding dezer wet kan de onder III van het eerste lid van het voorgaande artikel bedoelde bestemming slechts worden gegeven met medewerking van den raad der gemeente, waarin de weg is gelegen.
2. Deze medewerking wordt niet vereischt wanneer die bestemming gegeven wordt door het Rijk, door eene provincie of door een waterschap.
3. Op een verzoek tot medewerking wordt door den Raad binnen zestig dagen beslist. Die termijn kan bij een besluit van den Raad éénmaal voor gelijken tijd worden verlengd; dit besluit wordt onverwijld ter kennis gebracht van hem, die de medewerking heeft verzocht.
4. Bij weigering van deze medewerking van een gemeente staat aan hem, die de medewerking heeft verzocht beroep op Gedeputeerde Staten open.
5. Van een besluit tot medewerking als bedoeld in dit artikel wordt, indien dit wordt genomen door de gemeenteraad, mededeling gedaan aan gedeputeerde staten door toezending van een afschrift ervan.
Artikel 7
Een weg heeft opgehouden openbaar te zijn:
I. wanneer hij gedurende dertig achtereenvolgende jaren niet voor een ieder toegankelijk is geweest;
II. wanneer hij door het bevoegd gezag aan het openbaar verkeer is onttrokken.
Artikel 8
1. Een weg, welke door het Rijk wordt onderhouden, kan aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een door Ons te nemen besluit.
2. Een weg, welke door eene provincie wordt onderhouden of door een waterschap, en een weg, niet vallende onder de hiervoren genoemde, waarop een waterschap krachtens zijn inrichting of zijn reglement heeft toe te zien, kunnen aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de Provinciale Staten.
Artikel 9
1. Een weg, niet behoorende tot de in artikel 8 bedoelde, kan aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van den raad der gemeente, waarin de weg is gelegen.
2. Het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt meegedeeld aan Gedeputeerde Staten.
Artikel 11
1. Ieder belanghebbende bij een weg, niet behoorende tot de in artikel 8 bedoelde, heeft het recht aan den raad der gemeente, waarin de weg is gelegen ten opzichte van dien weg toepassing van artikel 9 te verzoeken.
2. Op de voorbereiding van de beslissing op het verzoek is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
3. Weigert de raad aan het verzoek te voldoen, dan staat aan den verzoeker beroep op Gedeputeerde Staten open.
Artikel 49
Een weg, welke op den legger voorkomt, wordt aangemerkt als te zijn openbaar onder geen andere dan de uit den legger blijkende beperkingen in het gebruik, tenzij bewezen mocht worden dat na de vaststelling van den legger of na de wijziging, waarbij de weg op den legger is gebracht, de weg heeft opgehouden openbaar te zijn.
Wet herverdeling wegenbeheer
Artikel 2
1. De wegen onderscheidenlijk bruggen in de zin van deze wet zijn alleen de wegen onderscheidenlijk bruggen die in beheer zijn bij het Rijk, een provincie, een gemeente of een waterschap, alsmede bij een openbaar lichaam dat onder toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 1984, 669) is ingesteld, met dien verstande dat door toepassing van artikel 5, derde lid, ook andere wegen en door toepassing van artikel 6, derde lid, ook andere bruggen onder de werking van deze wet kunnen worden gebracht.
2. Deze wet is niet van toepassing op:
a. wegen onderscheidenlijk bruggen in beheer bij het Rijk waarvan het beheer en onderhoud niet ten laste komt van een onder de zorg van Onze Minister vallend fonds of van Hoofdstuk XII (Verkeer en Waterstaat) dan wel Hoofdstuk IX B (Financiën) van de Rijksbegroting;
b. wegen die op 1 januari 1987 niet openbaar waren in de zin van de Wegenwet (Stb. 1930, 342), tenzij
1.
a. de weg na 1 januari 1977 tot stand is gebracht, en
b. de weg gedurende het tijdvak tussen de openstelling voor het verkeer en 1 januari 1987 voor een ieder toegankelijk is geweest, en gedurende dat tijdvak door het Rijk, een provincie, een gemeente of een waterschap is onderhouden, en
c. de in artikel 4, tweede lid, van de Wegenwet bedoelde uitzondering niet van toepassing is geweest; of
2.
a. de weg na 1 januari 1987 tot stand is gebracht, en
b. de weg op de dag voor de datum van vaststelling van het herverdelingsplan openbaar is in de zin van de Wegenwet.