ECLI:NL:RVS:2018:1817

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
201702856/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een last onder dwangsom betreffende de verwijdering van een bootlift in de Vecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 24 februari 2017 geoordeeld dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht terecht een last onder dwangsom had opgelegd aan [appellant] om een bootlift in de Vecht te verwijderen. Het college had op 4 januari 2016 besloten dat [appellant] de bootlift uiterlijk op 15 februari 2016 moest verwijderen, omdat deze in strijd was met artikel 17 van de Landschapsverordening Provincie Utrecht 2011. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond en de rechtbank bevestigde deze beslissing. In hoger beroep betoogt [appellant] dat er ten tijde van de plaatsing van de bootlift geen wettelijk beletsel was en dat de inwerkingtreding van de Lsv zijn eigendomsrecht schaadt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 16 maart 2018 behandeld. De rechtbank oordeelde dat het verbod in artikel 17 van de Lsv een goede balans biedt tussen het algemeen belang en de belangen van [appellant]. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die maken dat de gevolgen voor [appellant] onevenredig zijn in verhouding tot de doelen van het besluit. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat artikel 17 van de Lsv onverbindend moet worden verklaard. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

201702856/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 24 februari 2017 in zaak nrs. 16/5865 en 16/5866 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2016, voor zover thans van belang, heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast uiterlijk op 15 februari 2016 de bootlift in de Vecht ter plaatse van het perceel [locatie] te Breukelen te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 29 november 2016, voor zover thans van belang, heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2017, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Visser, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het college heeft aan de last ten grondslag gelegd dat [appellant] door het aanwezig hebben van de bootlift in de Vecht ter plaatse van het aan [appellant] in eigendom toebehorende perceel [locatie] te Breukelen handelt in strijd met artikel 17 van de Landschapsverordening Provincie Utrecht 2011 (hierna: de Lsv).
Beoordeling door de rechtbank
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat, anders dan [appellant] heeft betoogd, er geen aanleiding is om artikel 17 van de Lsv onverbindend te verklaren of buiten toepassing te laten. Dat [appellant] zijn bootlift niet aangrenzend aan zijn perceel in de Vecht mag plaatsen, leidt niet tot een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het Eerste Protocol). Voor zover het in artikel 17 van de Lsv opgenomen verbod al zou moeten worden beschouwd als een inbreuk op het ongestoorde genot van de eigendom van [appellant], laat artikel 1 van het Eerste Protocol de toepassing van wetten die noodzakelijk zijn om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang, onverlet. Het verbod in artikel 17 van de Lsv is een zodanige wettelijke regeling. Niet kan worden gezegd dat met het verbod geen goede balans is bereikt tussen de bescherming van het algemeen belang en het belang van het individu, te meer nu het gebruik van de bootlift op een andere plek wel is toegestaan, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank met dit oordeel ten onrechte is voorbijgegaan aan de omstandigheid dat ten tijde van de plaatsing van de bootlift bij zijn perceel daarvoor geen wettelijk beletsel gold. Eerst met de inwerkingtreding van de Lsv is een met de wet strijdige situatie ontstaan, waardoor hij zijn eigendomsrecht met betrekking tot de bootlift niet meer in optima forma kan uitoefenen. De gebruikswaarde van de aangrenzend aan zijn perceel geplaatste bootlift is voor [appellant] aanzienlijk groter dan op een andere locatie. [appellant] is met de inwerkingtreding van artikel 17 van de Lsv daarom onevenredig in zijn eigendomsrecht geschaad. Deze bepaling moet onverbindend worden verklaard, reeds vanwege het feit dat daarin niet in een adequate compensatie voor het waardeverlies als gevolg van het bestreden besluit is voorzien, aldus [appellant].
3.1.    Artikel 1 van het Eerste Protocol luidt: "Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom.
Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren."
Artikel 17 van de Lsv luidt: "Het is de zakelijk gerechtigde tot en de bezitter, houder of gebruiker van een vaartuig of ander voorwerp, niet zijnde een woonschip, verboden dat vaartuig of voorwerp ligplaats te laten nemen, te ankeren of af te meren of anderszins in, op of vlak boven een water te plaatsen op andere plaatsen dan aangegeven met een van de verkeerstekens E.5 tot en met E.7.1 van bijlage 7 bij het Binnenvaartpolitiereglement en bijlage 7 van het Rijnvaartpolitiereglement."
Artikel 19 van de Lsv luidt: "Boatsavers en daarin afgemeerde vaartuigen of voorwerpen die sinds ten laatste 1 januari 2004 aantoonbaar aanwezig waren en in strijd zijn met het verbod in artikel 17 worden tot 29 november 2012 gedoogd."
3.2.    Het verbod in artikel 17 van de Lsv houdt geen interventie in op het perceel van [appellant], maar in het publieke domein. [appellant] was, ook ten tijde van de plaatsing van de bootlift, ermee bekend dat de Vecht een openbaar water is ten aanzien waarvan regelgevend opgetreden kan worden en dat daardoor de destijds bestaande situatie gewijzigd kon worden. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol geen redelijk evenwicht bestaat tussen het met het in bezwaar gehandhaafde besluit van 4 januari 2016 gediende algemeen belang van de bescherming van de kwaliteit van het landschap en de belangen van [appellant]. Niet is gebleken van dermate bijzondere omstandigheden dat de gevolgen voor [appellant] onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Dat de bootlift elders dan aangrenzend aan zijn perceel voor [appellant] een kleinere gebruikswaarde heeft, maakt niet dat hij in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol in zijn eigendomsrecht wordt geschaad.
3.8.    Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in artikel 19 van de Lsv een ruime overgangstermijn is geboden waarin de aanwezigheid van de bootlift van [appellant] in de Vecht ter plaatse van [locatie] is gedoogd en dat hij pas ruim drie jaar na het einde van deze termijn is gelast de bootlift te verwijderen en verwijderd te houden.
De rechtbank heeft derhalve in het door [appellant] aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat artikel 17 van de Lsv onverbindend moet worden verklaard.
Het betoog faalt.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Michiels    w.g. De Wilde
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018
598.