201703632/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2017 in zaak nr. 16/5302 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2015 heeft het college het verzoek van [appellant] om hem in de basisregistratie personen te registreren als vader van [dochter] afgewezen.
Bij besluit van 22 juli 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op 16 mei 2018 ter zitting aan de orde gesteld.
Overwegingen
1. De relevante bepalingen uit de Wet basisregistratie personen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maken hiervan deel uit.
2. [appellant] wenst in de basisregistratie personen (hierna: brp) te worden geregistreerd als juridisch vader van [dochter]. Vast staat dat [appellant] de biologische vader van [dochter] is. Volgens het college heeft [appellant] echter niet aangetoond dat hij tevens de juridische vader van [dochter] is.
3. In de brief van 15 mei 2015 die behoort bij het primaire besluit alsmede in het besluit op bezwaar staat dat [appellant] de volgende documenten dient over te leggen teneinde het juridisch vaderschap aan te tonen:
1. een verklaring van de moeder en de vader wat betreft de erkenning van [dochter] afgelegd ten overstaan van een Ghanese ambtenaar van de burgerlijke stand;
2. een verklaring van de moeder dat zij ten tijde van de geboorte ongehuwd was, en
3. een verklaring van de Ghanese ambtenaar van de burgerlijke stand waarin staat dat uit controle van de registers is gebleken dat geen eerdere geboorteregistratie van [dochter] in de registers van de burgerlijke stand voorkomt. Dit vanwege de zeer late geboorteaangifte. [dochter] is geboren op [..-..-….] terwijl de geboorteregistratie op [..-..-….] heeft plaatsgevonden.
Voorts staat in voornoemde besluiten dat deze documenten gelegaliseerd dienen te worden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassade in Accra.
In het besluit op bezwaar staat verder dat naar Ghanees recht erkenning kan worden geaccepteerd als:
a. er een zogenaamde 'naming ceremony’ heeft plaatsgevonden;
b. de man als vader staat vermeld in de geboorteakte;
c. de man het kind verzorgt en onderhoudt, en
d. de moeder een verklaring omtrent het vaderschap van de man heeft afgelegd.
Volgens het besluit op bezwaar is niet aan de onder a en c genoemde punten voldaan.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat vast staat dat [appellant] gehuwd is noch gehuwd is geweest met [dochter]’s moeder [moeder]. Voorts is niet bekend of zij ten tijde van [dochter]’s geboorte met een ander was gehuwd. Reeds daarom staat niet zonder meer vast dat [appellant] de juridische vader van [dochter] is. In ieder geval moet op dat punt eerst duidelijkheid worden gegeven in de vorm van een gelegaliseerde verklaring van [moeder] dat zij ten tijde van de geboorte van [dochter] ongehuwd was. Reeds daarom heeft het college het bezwaar van [appellant] terecht ongegrond verklaard.
5. [appellant] voert in zijn hoger beroepschrift aan dat sprake is van strijd met het recht en/of verzuim van vormen omdat het college hem er nooit op heeft gewezen dat hij voornoemde gelegaliseerde verklaring over diende te leggen. [appellant] legt bij zijn hoger beroepschrift een verklaring over van [moeder], afgelegd ten overstaan van een notaris, dat zij ten tijde van de geboorte van [dochter] ongehuwd was.
6. Het college voert in zijn schriftelijke uiteenzetting aan dat het [appellant] er wel op heeft gewezen welke documenten hij diende over te leggen teneinde zijn juridisch vaderschap aan te tonen. Voorts voert het college aan dat de door [appellant] in hoger beroep overgelegde verklaring van [moeder] geen ongehuwdverklaring van de tot deze vaststelling bevoegde autoriteit is en dat deze verklaring evenmin is gelegaliseerd. Bovendien had [appellant] deze verklaring eerder in de procedure over moeten leggen. Verder betoogt het college dat ook een dergelijke gelegaliseerde verklaring onvoldoende zou zijn om het juridisch vaderschap aan te tonen, nu [appellant] daarnaast de hiervoor in overweging 3 onder 1 en 3 genoemde documenten dient over te leggen.
7. Uit hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen, volgt dat het college [appellant] er op heeft gewezen dat hij onder meer een gelegaliseerde verklaring van [moeder] dat zij ten tijde van de geboorte van [dochter] ongehuwd was, diende over te leggen. Het betoog van [appellant] dat het college hem hier niet op heeft gewezen, faalt.
8. Het college wijst er voorts terecht op dat [appellant] de verklaring van [moeder] te laat heeft overgelegd. Thans staat ter beoordeling het oordeel van de rechtbank over het besluit op bezwaar. Dit besluit is genomen op basis van de op dat moment overgelegde documenten met betrekking tot het juridisch vaderschap. Een na dit besluit overgelegd document kan niet afdoen aan de rechtmatigheid van het besluit. Overigens wijst het college er tevens terecht op dat deze verklaring geen gelegaliseerde verklaring betreft en dat uit het primaire besluit en het besluit op bezwaar blijkt dat naast een wel gelegaliseerde verklaring nog meer documenten overgelegd dienen te worden.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018
559. BIJLAGE
Wet basisregistratie personen
Artikel 2.7
1 In de basisregistratie worden over de ingeschrevene uitsluitend de volgende gegevens opgenomen:
a. algemene gegevens:
1° gegevens over de burgerlijke staat waar het betreft de naam, de geboorte, het geslacht, de ouders, het huwelijk, dan wel geregistreerd partnerschap en eerdere huwelijken of eerder geregistreerde partnerschappen, de echtgenoot dan wel geregistreerd partner en eerdere echtgenoten of geregistreerde partners, de kinderen en het overlijden;
[…]
Artikel 2.8
2. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Artikel 2.10
1. Indien aannemelijk is dat omtrent een gegeven over de familierechtelijke betrekkingen tot de ouders of de kinderen […] een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c of d, kan worden verschaft, mogen deze gegevens niet worden ontleend aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder e.
2. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 2.8, derde lid, worden geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
3. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d en e, worden geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
4. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder e, worden geen gegevens ontleend, dan nadat de gegevens voor zover mogelijk zijn geverifieerd door raadpleging van de basisregistratie en zo nodig van andere registers of van geschriften die door de betrokkene zijn overgelegd.
Artikel 2.60
Een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om:
b. een gegeven over de burgerlijke staat niet op te nemen, dan wel een geschrift daarover dat als akte is aangeboden niet als zodanig aan te merken;
wordt gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.