ECLI:NL:RVS:2018:1828

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
201704505/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor verbouwing studentenwoning in Sittard

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 24 april 2017 hun beroep tegen de omgevingsvergunning voor de verbouwing van een studentenwoning ongegrond verklaarde. De omgevingsvergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen op 4 december 2015. De appellanten, wonend in de nabijheid van de studentenwoning, stelden dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan, omdat de realisatie van vier parkeerplaatsen niet zou zijn toegestaan op gronden met de bestemming 'Wonen'. De rechtbank had echter geoordeeld dat het realiseren van parkeerplaatsen inherent is aan de woonbestemming en dat de plannen niet in strijd waren met het bestemmingsplan. Tijdens de zitting op 8 mei 2018 werd de zaak behandeld, waarbij de appellanten werden bijgestaan door mr. D. van de Weerdt en het college door mr. P.H.C. van Meerten. De vergunninghouder werd vertegenwoordigd door mr. R.J.J.M.M. Metsemakers. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De voorwaarde waaronder het incidenteel hoger beroep van de vergunninghouder was ingesteld, verviel daarmee, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201704505/1/A1.
Datum uitspraak: 6 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 24 april 2017 in zaak nr. 16/2931 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen.
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een studentenwoning op het perceel [locatie 1] te Sittard.
Bij besluit van 4 augustus 2016 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld. [vergunninghouder] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college, [appellant A] en [appellant B] en [vergunninghouder] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2018, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door mr. D. van de Weerdt, rechtsbijstandverlener te Roermond, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.H.C. van Meerten, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. R.J.J.M.M. Metsemakers, advocaat te Maastricht, als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Het bouwplan betreft het verbouwen van een bestaande studentenwoning. Verder voorziet het plan in de realisatie van vier parkeerplaatsen aan de achterzijde van het perceel. [appellant A] en [appellant B] wonen in de woning op het achtergelegen perceel [locatie 2]. Zij stellen nu al veel overlast te ervaren van de bewoners van de studentenkamers en verzetten zich tegen de verleende vergunning.
2.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het ten tijde van de besluitvorming geldende bestemmingsplan. Hiertoe voeren zij aan dat het realiseren van de vier parkeerplaatsen in strijd is met de op het perceel rustende bestemming "Wonen", omdat de doeleindenomschrijving bij de bestemming "Wonen" niet vermeldt dat parkeren op gronden met die bestemming is toegestaan.
2.1.    Ingevolge het ten tijde van de besluitvorming ter plaatse geldende bestemmingsplan "Sittard-Zuid 2006" rust op het perceel de bestemming "Wonen".
Artikel 3.1.1 van de planregels luidt: "De op de plankaart voor "wonen (W)" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. ter plaatse van de subbestemming ‘woonwagens’: voor wonen in woonwagens en/of chalets met bijbehorende voorzieningen en groenvoorzieningen;
alsmede voor:
c. erven;
d. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
e. ontwikkeling en behoud van natuurwaarden ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’ op de plankaart;
f. waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede de bescherming van de aan de watergangen grenzende gronden ter plaatse van de aanduiding ‘beschermingszone watergang’;
met bijbehorende:
g. hoofdgebouwen;
h. bijgebouwen;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde."
2.2.    Anders dan [appellant A] en [appellant B] betogen, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het realiseren van parkeerplaatsen in strijd is met de op het perceel rustende bestemming "Wonen". Parkeervoorzieningen ten behoeve van de bewoners van de kamers is in dit geval inherent aan de woonbestemming ter plaatse (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4524). De rechtbank heeft terecht overwogen dat het feit dat bij de doeleindenomschrijving bij de bestemming "wonen" in artikel 3.1.1 van de planregels de functie parkeren niet als zodanig is vermeld, onvoldoende is om te concluderen dat het parkeren bij die bestemming niet is toegestaan. De plansystematiek geeft daarvoor geen aanleiding. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat het standpunt van [appellant A] en [appellant B] tot gevolg zou hebben dat op geen enkel perceel met een woonbestemming mag worden geparkeerd, wat niet de bedoeling van de planwetgever kan zijn geweest.
Het betoog faalt.
3.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat het realiseren van de vier parkeerplaatsen feitelijk onmogelijk is aan de achterzijde van het perceel. Daartoe stellen zij dat de schuur op het perceel zo groot is dat onvoldoende ruimte beschikbaar is voor de realisatie van vier parkeerplaatsen. Desgevraagd hebben zij ter zitting te kennen gegeven dat deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, omdat de schuur destijds feitelijk nog niet gebouwd was.
3.1.    De rechtbank en de Afdeling dienen het besluit op bezwaar te toetsen met inachtneming van de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het nemen van dat besluit. Aangezien de door [appellant A] en [appellant B] bedoelde schuur pas na dat besluit is gebouwd, kan die omstandigheid niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak en dat besluit leiden. Voor zover [appellant A] en [appellant B] aanvoeren dat in afwijking van de vergunning is gebouwd, is dat een kwestie van handhaving.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    [vergunninghouder] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] gegrond wordt verklaard. Omdat het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B], gelet op het voorgaande, ongegrond zal worden verklaard, is deze voorwaarde niet vervuld en is het incidenteel hoger beroep van [vergunninghouder] komen te vervallen. Aan een inhoudelijke bespreking daarvan kan niet worden toegekomen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Wortmann    w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018
457-855.