201708089/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Leiden,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 25 augustus 2017 in zaken nrs. 17/5360 en 17/520 in het geding tussen:
[appellant] handelend onder de naam [bedrijf]
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2015 heeft de burgemeester besloten de aan [appellant] verleende drank- en horecavergunning (hierna: DHW-vergunning) en de aanwezigheidsvergunning voor twee speelautomaten per 26 oktober 2015 in te trekken.
Bij besluit van 19 december 2016 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 25 september 2015 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2018, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Atkins en mr. J. van Doorn, en [appellant], bijgestaan door mr. J.W. Landman, advocaat te Leiden, en [boekhouder], zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
Inleiding
2. Aan [appellant] is op 28 mei 2010 een DHW-vergunning en een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten ten behoeve van de exploitatie van [bedrijf], gevestigd aan de [locatie] te Leiden, verleend. Op 10 maart 2014 is aan [appellant] een gewijzigde DHW-vergunning verleend in verband met bijschrijving van [persoon] als leidinggevende.
Intrekking vergunningen
3. De burgemeester heeft aan de intrekking van de DHW-vergunning en de aanwezigheidsvergunning ten grondslag gelegd dat uit een advies van het Landelijk Bureau Bibob van 21 augustus 2014 (hierna: Bibob-advies) blijkt dat [appellant] enkele malen een boete heeft ontvangen voor overtreding van de Tabakswet, dat uit een bestuurlijke rapportage van 27 februari 2013 is gebleken dat tijdens een politie-inval op 8 februari 2013 geen bedrijfsleider aanwezig was en dat uit het Bibob-advies en de bestuurlijke rapportage blijkt dat tijdens die inval aanwijzingen zijn gevonden voor illegale gokactiviteiten. Voorts heeft [appellant] in het café een rookruimte gerealiseerd zonder deze wijziging van de inrichting te melden. Verder heeft de burgemeester aan de intrekking ten grondslag gelegd dat het Landelijk Bureau Bibob in het Bibob-advies concludeert dat een ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen op geld waardeerbare voordelen te benutten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob). In het Bibob-advies is vermeld dat [appellant], als eigenaar van het café, in een zakelijk samenwerkingsverband staat als bedoeld in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, tot de leidinggevende van het café, [persoon], die in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003 strafbare feiten heeft gepleegd, en wordt er als geheel voordeel ontleend aan de vergunningen, aldus de burgemeester.
Juridische grondslagen intrekkingen
4. De burgemeester heeft de intrekking van de DHW-vergunning op de volgende intrekkingsgronden gebaseerd:
- artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW) en artikel 15, tweede lid, van het Horecasanctiebesluit 2013, in verbinding gelezen met artikel 8, eerste lid, aanhef onder b, van de DHW nu [appellant] als eigenaar niet meer voldoet aan de eis dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
- artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, van de DHW, in verbinding gelezen met artikel 16, tweede lid, van het Horecasanctiebesluit 2013 nu zich in het café feiten hebben voorgedaan, te weten illegale gokactiviteiten, die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning een gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;
- artikel 31, eerste lid, aanhef en onder d, van de DHW, omdat [appellant] wijzigingen van het café niet bij de burgemeester heeft gemeld;
- artikel 31, derde lid, aanhef en onder a, van de DHW, in verbinding gelezen met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet Bibob, omdat een ernstig gevaar bestaat dat deze vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen op geld waardeerbare voordelen te benutten en er een mindere mate van gevaar bestaat dat deze zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen.
5. De burgemeester heeft de intrekking van de aanwezigheidsvergunning op de volgende intrekkingsgronden gebaseerd:
- artikel 30f, eerste lid, aanhef en onder b, in verbinding gelezen met artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de kansspelen (hierna: Wok) nu [appellant] niet langer over een DHW-vergunning beschikt.
- artikel 30f, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wok, in verbinding gelezen met artikel 15, tweede lid, van het Horecasanctiebesluit 2013 nu [appellant] niet meer aan de zedelijkheidseisen voldoet.
- artikel 30f, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wok, in verbinding gelezen met artikel 16, tweede lid, van het Horecasanctiebesluit 2013, omdat in de betrokken inrichting feiten, te weten illegale gokactiviteiten, hebben plaatsgevonden die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.
- artikel 30f, derde lid van de Wok, in verbinding gelezen met
artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet Bibob omdat een ernstig gevaar bestaat dat deze vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen op geld waardeerbare voordelen te benutten en er een mindere mate van gevaar bestaat dat deze zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen.
Besluit op bezwaar
6. In het besluit op bezwaar van 19 december 2016 heeft de burgemeester, onder verwijzing naar het advies van de Regionale Commissie Bezwaarschriften Servicepunt71 van 31 juli 2016, de intrekking van de DHW-vergunning en de aanwezigheidsvergunning gehandhaafd.
Wel heeft de burgemeester aanleiding gezien de intrekkingsgrond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder d, van de DHW, te weten dat [appellant] de wijziging van de inrichting niet heeft gemeld, niet langer aan de intrekking van de DHW-vergunning ten grondslag te leggen. Daarnaast heeft de burgemeester aan de intrekking van de DHW-vergunning niet langer artikel 31, derde lid, aanhef en onder a, van de DHW, in verbinding gelezen met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet Bibob ten grondslag gelegd, omdat [appellant] na de hoorzitting van 17 november 2015 de gemeente heeft verzocht [persoon] uit te schrijven als leidinggevende bij het café. De uitschrijving is aan [appellant] bij brief van 30 november 2015 bevestigd. Daarmee is volgens de burgemeester het zakelijk samenwerkingsverband met [persoon] beëindigd waarmee ook de grondslag om de DHW-vergunning op grond van de Wet Bibob in te trekken, is komen te vervallen. Om diezelfde reden heeft de burgemeester artikel 30f, derde lid van de Wok, in verbinding gelezen met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet Bibob niet langer aan de intrekking van de aanwezigheidsvergunning ten grondslag gelegd.
Voorts heeft de burgemeester de motivering van enkele intrekkingsgronden aangevuld. Over de intrekkingsgrond dat [appellant] van slecht levensgedrag is, heeft de burgemeester, onder verwijzing naar aanvullende stukken van 28 januari 2016, waaronder een e-mail van de officier van justitie van 27 januari 2016, zich op het standpunt gesteld dat met die stukken voldoende is aangetoond dat [appellant], gelet op de overtredingen op grond van de Tabakswet, de afwezigheid van de leidinggevende op meer momenten en de aanwijzingen van illegaal gokken van slecht levensgedrag is. Over de intrekkingsgrond dat in de betrokken inrichting feiten hebben plaatsgevonden die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat uit de aanvullende stukken blijkt dat illegale gokactiviteiten hebben plaatsgevonden en dat stelselmatig sprake is geweest van drugshandel vanuit het café van [appellant].
De aangevallen uitspraak
7. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester niet heeft mogen overgaan tot intrekking van de DHW-vergunning en de aanwezigheidsvergunning. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat de burgemeester weliswaar aannemelijk heeft mogen achten dat [appellant] in het café gelegenheid heeft geboden tot illegaal gokken en dat de burgemeester op goede gronden heeft vastgesteld dat in 2013 sprake is geweest van drugshandel vanuit het café van [appellant], maar dat deze overtredingen dateren van vóór 12 oktober 2013 en dat de burgemeester voor deze overtredingen reeds heeft volstaan met het geven van waarschuwingen. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat de burgemeester op 10 maart 2014 een gewijzigde DHW-vergunning aan [appellant] heeft verleend in verband met het bijschrijven van [persoon] als leidinggevende. Het intrekkingstraject van de DHW-vergunning en de aanwezigheidsvergunning is begonnen met de aanvraag van het Bibob-onderzoek en het naar aanleiding daarvan opgestelde Bibob-advies en is in overwegende mate ingegeven door het bijschrijven van [persoon] als leidinggevende. Op 17 november 2015 heeft [appellant] de burgemeester echter verzocht [persoon] uit te schijven als leidinggevende. De uitschrijving van [persoon] is op 30 november 2015 door de burgemeester bevestigd met als gevolg dat de burgemeester zich bij de intrekking van de vergunningen niet langer op het Bibob-advies beroept. Dit brengt volgens de rechtbank mee dat de burgemeester noch aan het Bibob-advies, noch aan enig ander nieuw feit of omstandigheid aanleiding kon ontlenen om de vergunningen in te trekken. De incidenten op en voorafgaand aan 12 oktober 2013 waren door de burgemeester immers afgedaan met waarschuwingen. De burgemeester heeft niet aangevoerd dat tussen oktober 2013 en 19 december 2016, de datum van het besluit op bezwaar, controles zijn uitgevoerd bij [appellant] dan wel dat sprake is geweest van overlast, aldus de rechtbank.
Hogerberoepsgronden burgemeester
8. De burgemeester kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank. Hij betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij voor de drugshandel in [bedrijf] in 2013 nimmer een waarschuwing aan [appellant] heeft gegeven. De burgemeester wijst erop dat de bestuurlijke rapportages uit 2013 nog onvoldoende aanknopingspunten boden om wegens drugshandel in te grijpen. Pas na het verkrijgen van informatie van de politie in januari 2016 had hij kennis genomen van het feit dat een drugsdealer was opgepakt, vervolgd en veroordeeld voor het dealen van drugs vanuit [bedrijf]. Deze informatie heeft hij derhalve niet kunnen betrekken bij de waarschuwing van 11 juli 2013. Volgens de burgemeester is de rechtbank dan ook ten onrechte ervan uitgegaan dat deze overtreding al was afgedaan. Nu dat niet het geval is, mocht hij zich wel degelijk op het standpunt stellen dat in de betrokken inrichting feiten hebben plaatsgevonden die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de DHW-vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid als bedoeld in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, van de DHW, zodat hij de DWH-vergunning moest intrekken.
De burgemeester wijst er voorts op dat hij in de waarschuwing van 11 juli 2013 aan [appellant] heeft medegedeeld dat hij grote twijfels heeft of hij het café op een verantwoorde wijze exploiteert en dat hij niet zal aarzelen om verdere bestuurlijke maatregelen te nemen om de wet te handhaven. De burgemeester wijst er verder op dat artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, van de DHW een dwingendrechtelijke weigeringsgrond inhoudt nu hij op grond van dat artikel gehouden is de DHW-vergunning in te trekken indien zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Volgens de burgemeester is deze vrees gewettigd omdat uit het Bibob-advies is gebleken dat [appellant] als enige leidinggevende informatie en kennis heeft van drugshandel in en rondom zijn café zodat hij een drugsdealer weet of behoort te herkennen, daar maatregelen op dient te nemen en dit niet heeft gedaan. Bovendien heeft [appellant] een laconieke houding getoond over zijn verplichte aanwezigheid als bedrijfsleider hetgeen eveneens de vrees wettigt dat het van kracht blijven van de vergunningen gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid, aldus de burgemeester.
8.1. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester op goede gronden heeft vastgesteld dat in 2013 sprake is geweest van drugshandel vanuit het café van [appellant]. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de e-mail van de officier van justitie van 27 januari 2016, waarin is vermeld dat een zekere persoon, aangeduid als N., op 5 augustus 2013 is veroordeeld voor het dealen van harddrugs in Leiden in de periode van 1 maart 2012 tot 8 februari 2013, in combinatie met de bestuurlijke rapportage van 27 februari 2013 en de aanvullende bestuurlijke rapportage van 15 april 2013, die beide zien op de uitgevoerde politie-inval bij [bedrijf] op 8 februari 2013, hiervoor voldoende grondslag bieden. [appellant] heeft tegen dit oordeel van de rechtbank geen hoger beroep ingesteld. Dit betekent dat de Afdeling van de juistheid van dit oordeel dient uit te gaan. Gelet op dit oordeel heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat in de betrokken inrichting feiten hebben plaatsgevonden die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de DHW-vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid als bedoeld in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, van de DHW. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord, is of de burgemeester voor de drugshandel reeds heeft volstaan met het geven van een waarschuwing en de overtreding daarmee heeft afgedaan. De Afdeling overweegt hierover als volgt.
Op 11 juli 2013 heeft de burgemeester naar aanleiding van de politie-inval van 8 februari 2013 aan [appellant] een waarschuwing gegeven. In deze waarschuwing is vermeld dat deze betrekking heeft op de afwezigheid van een leidinggevende in het café alsmede de aanwezigheid van een illegale gokcomputer. Voorts is in de waarschuwing vermeld dat de burgemeester de ontwikkelingen binnen het café nauwlettend zal volgen en dat hij niet zal aarzelen om verdere bestuursrechtelijke maatregelen te nemen. De Afdeling stelt vast dat deze waarschuwing niet mede betrekking heeft op de drugshandel. Van andere waarschuwingen met betrekking tot drugshandel in de periode tot aan 12 oktober 2013 is niet gebleken. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat alle incidenten op en voorafgaand aan 12 oktober 2013, in het bijzonder de drugshandel vanuit [bedrijf], door de burgemeester waren afgedaan met waarschuwingen. Dit betekent dat de burgemeester nog kon en moest optreden tegen de drugshandel vanuit [bedrijf].
Gelet op het vorenstaande was de burgemeester dan ook gehouden de DHW-vergunning op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, van de DHW in te trekken. Gelet hierop was de burgemeester op grond van artikel 30f, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wok, gehouden de aanwezigheidsvergunning in te trekken.
Het betoog van de burgemeester slaagt.
9. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 19 december 2016 ongegrond verklaren.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 augustus 2017 in zaken nrs. 17/5360 en 17/520 behoudens voorzover deze de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening betreft;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Slump w.g. Soffner
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018
818. BIJLAGE
Drank- en Horecawet
Artikel 8
1. Leidinggevenden van het horecabedrijf en het slijtersbedrijf voldoen aan de volgende eisen:
[…]
b. zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;
[…]
Artikel 31
1. Een vergunning wordt door de burgemeester ingetrokken, indien:
[…]
b. niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikelen 8 en 10 geldende eisen;
c. zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;
[…]
3. Een vergunning kan voorts door de burgemeester worden ingetrokken, indien:
a. er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd;
[…]
Wet op de Kansspelen
Artikel 30f
1. De vergunning wordt ingetrokken:
[…]
b. indien voor een inrichting, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder a en b, niet de vergunning van kracht is, die ingevolge de voor die inrichting geldende bepalingen is vereist;
c. indien niet langer wordt voldaan aan de krachtens artikel 30d, vierde lid, onder a, geldende eisen.
2. De vergunning kan voorts worden ingetrokken:
[…]
b. indien de vrees gewettigd is, dat het van kracht blijven der vergunning ernstig gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.
3. De vergunning kan ook worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
[…]
Wet Bibob
Artikel 3
1. Voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.
2. Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
c. de aard van de relatie en
d. de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.
3. Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,
b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
c. de aard van de relatie en
d. het aantal van de gepleegde strafbare feiten.
4. De betrokkene staat in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien:
a. hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan,
b. hij direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over of vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht die deze strafbare feiten heeft begaan, of
c. een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over, vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, of in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat of heeft gestaan.
[…]
5. De weigering dan wel intrekking, bedoeld in het eerste lid, vindt slechts plaats indien deze evenredig is met:
a. de mate van het gevaar en
b. voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten.
Horecasanctiebesluit 2013
Artikel 15
1. Indien een overtreding van artikel 8, eerste lid, onder b. van de Drank- en horecawet wordt geconstateerd volgt een gesprek met de ondernemer en ontvangt deze tevens een schriftelijke waarschuwing dat bij een volgende overtreding binnen een periode van een jaar na de eerste constatering de vergunning wordt ingetrokken wegens het niet langer voldoen aan artikel 8, eerste lid onder b. Drank- en horecawet.
2. Het bepaalde onder 1. laat onverlet de bevoegdheid van de Burgemeester om de vergunning direct in te trekken indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Artikel 16
1. Indien in een horecabedrijf wordt geconstateerd dat er wordt gegokt in strijd met de bepalingen uit de Wet op de Kansspelen, volgt een gesprek met de ondernemer en is de navolgende procedure van toepassing:
a. na de eerste constatering wordt het horecabedrijf gesloten voor een periode van zes maanden:
b. bij een volgende overtreding binnen een jaar na de onder a. genoemde periode volgt intrekking van de drank- en horecavergunning op grond van artikel 31, eerste lid onder b. en c. van de Drank- en horecawet.
2. Het bepaalde onder 1. laat onverlet de bevoegdheid van de Burgemeester om de vergunning direct in te trekken als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. De Burgemeester trekt de vergunning in ieder geval direct in als er voldoende aanwijzingen zijn dat er stelselmatig wordt gegokt en de ondernemer hiervan een verwijt treft.