ECLI:NL:RVS:2018:1849

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
201709581/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandeling laten verzoek om vergoeding uitkeringskosten na ontslag

Op 6 juni 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Katholiek Onderwijs Losser en Overdinkel en het bestuur van de Stichting Participatiefonds voor het onderwijs. De zaak betreft een verzoek van de stichting om vergoeding van uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag van een leerkracht, aangeduid als [persoon]. Het Participatiefonds had het verzoek van de stichting op 21 maart 2017 buiten behandeling gelaten, omdat het vergoedingsverzoek te laat zou zijn ingediend. De stichting betwistte dit en stelde dat zij het verzoek op 13 december 2016 had ingediend, binnen de gestelde termijn. De Afdeling heeft de zaak op 23 maart 2018 ter zitting behandeld, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten.

De Afdeling oordeelde dat de stichting inderdaad tijdig een vergoedingsverzoek had ingediend en dat het Participatiefonds had moeten ingrijpen op basis van de Algemene wet bestuursrecht door de stichting in de gelegenheid te stellen het verzoek aan te vullen. De uitspraak concludeert dat het beroep van de stichting gegrond is, en vernietigt het besluit van het Participatiefonds van 25 oktober 2017. Het Participatiefonds moet nu een nieuw besluit nemen op het bezwaar van de stichting. Daarnaast is het Participatiefonds veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de stichting.

Uitspraak

201709581/1/A2.
Datum uitspraak: 6 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Stichting Katholiek Onderwijs Losser en Overdinkel, gevestigd te Losser,
appellante,
en
het bestuur van de Stichting Participatiefonds voor het onderwijs (hierna: het Participatiefonds),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2017 heeft het Participatiefonds een verzoek van de stichting om vergoeding van de uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag van [persoon] buiten behandeling gelaten.
Bij besluit van 25 oktober 2017 heeft het Participatiefonds het door de stichting hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.
Het Participatiefonds heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2018, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. A.C.M. Ranke, advocaat te Woerden, vergezeld door [directeur], en het Participatiefonds, vertegenwoordigd door mr. A.L.P.M. Konings, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [persoon] werkte in de schooljaren 2013-2014 en 2014-2015 bij de stichting als vervangende leerkracht. Het Participatiefonds heeft, naar aanleiding van de uitkeringsgegevens die periodiek door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen aan hem worden verstrekt, vastgesteld dat [persoon] met ingang van 1 augustus 2014 aanspraak heeft op een werkloosheids- of loonsuppletieuitkering. Bij brief van 24 november 2016 heeft het Participatiefonds - bij afwezigheid van een door de stichting ingediend vergoedingsverzoek voor deze uitkeringskosten - de stichting in de gelegenheid gesteld vóór 19 januari 2017 alsnog elektronisch een vergoedingsverzoek in te dienen. Bij besluit van 21 maart 2017, zoals gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 25 oktober 2017, heeft het Participatiefonds het verzoek van de stichting om vergoeding van de uitkeringskosten van [persoon] buiten behandeling gelaten. De stichting heeft het vergoedingsverzoek immers pas op 16 maart 2017 ingediend, aldus het Participatiefonds. De stichting kan zich niet verenigen met het oordeel van het Participatiefonds en vecht dit in beroep aan.
Beroep
2.    De stichting betoogt dat het Participatiefonds ten onrechte het door haar ingediende verzoek om vergoeding van de uitkeringskosten buiten behandeling heeft gelaten. Daartoe voert de stichting aan dat zij op 13 december 2016 - ruim binnen de door het Participatiefonds gestelde termijn - het vergoedingsverzoek elektronisch heeft ingediend. Dit blijkt zowel uit de op 13 december 2016 gemaakte uitdraai van het werkgeversportaal als uit de elektronische ontvangstbevestiging die de stichting van het Participatiefonds heeft ontvangen. Het door de stichting op 16 maart 2017 ingediende vergoedingsverzoek ziet op de vergoeding van de uitkeringskosten die voortvloeien uit het per 6 juli 2015 ingetreden ontslag van [persoon], aldus de stichting.
2.1.    Het Participatiefonds heeft de stichting in de gelegenheid gesteld om vóór 19 januari 2017 alsnog een vergoedingsverzoek voor de uitkeringskosten die voortvloeien uit het per 1 augustus 2014 ingetreden ontslag van [persoon] in te dienen. Anders dan het Participatiefonds is de Afdeling van oordeel dat de stichting binnen de gestelde termijn een vergoedingsverzoek heeft ingediend. Daartoe acht de Afdeling van belang dat het Participatiefonds, ten behoeve van het via het werkgeversportaal digitaal indienen van een vergoedingsverzoek, gebruik maakt van zogenaamde TAN-codes. Vast is komen te staan dat de stichting op 13 december 2016 met een TAN-code heeft ingelogd op het werkgeversportaal. Uit de door de stichting overgelegde uitdraai van het werkgeversportaal blijkt dat de stichting op 13 december 2016 een aantal documenten heeft ge-upload. Ook heeft het Participatiefonds op 13 december 2016 per email een ontvangstbevestiging aan de stichting gestuurd. Naar het oordeel van de Afdeling rechtvaardigt het hiervoor genoemde de conclusie dat de stichting op 13 december 2016 een vergoedingsverzoek heeft ingediend. Dat dit verzoek onvolledig zou zijn leidt, nu het in deze omstandigheden op de weg van het Participatiefonds had gelegen om de stichting op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in de gelegenheid te stellen het vergoedingsverzoek aan te vullen, niet tot een ander oordeel.
Het betoog slaagt.
Conclusie
3.    Het beroep van de stichting tegen het besluit van het Participatiefonds van 25 oktober 2017 is gegrond. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 4:5 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Het Participatiefonds dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het door de stichting tegen het besluit van 21 maart 2017 gemaakte bezwaar.
4.    Het Participatiefonds dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het bestuur van de Stichting Participatiefonds voor het onderwijs van 25 oktober 2017, kenmerk BZW.17.0075.01;
III.    veroordeelt het bestuur van de Stichting Participatiefonds voor het onderwijs tot vergoeding van bij de Stichting Katholiek Onderwijs Losser en Overdinkel in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.057,77 (zegge: duizendzevenenvijftig euro en zevenenzeventig eurocent), waarvan € 1.002,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.    gelast dat het bestuur van de Stichting Participatiefonds voor het onderwijs aan de Stichting Katholiek Onderwijs Losser en Overdinkel het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018
85-854.