201703941/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 april 2017 in zaak nr. 16/3671 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2016 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 12 juli 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M. Baadoudi, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door A. Zalinyan, mr. P.A. Thijssen en mr. C. Schol, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is dakloos. Hij heeft een urgentieverklaring aangevraagd omdat hij na zijn scheiding in 2015 wederom dakloos is geworden en als psychiatrisch patiënt behoefte heeft aan rust en veiligheid.
Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat [appellant] niet feitelijk woonachtig is in een van de regiogemeenten van de regio Zuid-Kennemerland en daarom niet voldoet aan de in de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond (hierna: de Verordening) opgenomen voorwaarde van het ingezetenschap. Het college heeft voorts geen grond gezien voor toepassing van de hardheidsclausule omdat [appellant] als alleenstaande is aangewezen op de kamermarkt of een woning in tijdelijke verhuur zoals een anti-kraak woning. Ook is niet gebleken dat [appellant] niet zou kunnen wonen in een regio waar minder schaarste op de woningmarkt heerst.
De aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college heeft mogen stellen dat [appellant] niet voldoet aan de in de Verordening opgenomen voorwaarde van ingezetenschap omdat hij alleen een postadres heeft in de gemeente Haarlem en niet feitelijk zijn hoofdverblijf heeft in Haarlem. Over het niet toepassen van de hardheidsclausule heeft de rechtbank overwogen dat het college hiertoe in redelijkheid geen grond behoefde te zien. Hieraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat [appellant] niet met objectieve documenten heeft onderbouwd dat kamerhuur of antikraak voor hem geen oplossing is en dat het college heeft mogen stellen dat verder niet is gebleken van een binding met Haarlem.
Het hoger beroep
3. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet kan worden beschouwd als ingezetene van de gemeente Haarlem. Hij stelt daartoe dat hij is opgenomen in de basisregistratie als inwoner en dat hij zijn hoofdverblijf ook heeft in Haarlem. Dit is volgens [appellant] aangetoond omdat hij voor de bijzondere bijstand wel wordt behandeld als ingezetene. [appellant] betoogt voorts dat hij meermaals onderbouwd te kennen heeft gegeven dat een kamer of anti-kraak woonruimte voor hem niet geschikt is omdat hij behoefte heeft aan een rustige en stabiele woonplek en moeite heeft met het verblijven in kleine ruimtes.
Relevante regelgeving
4. In de Verordening staat:
artikel 1
inwoner: de persoon die in de basisregistratie personen van een regiogemeente is opgenomen en ook feitelijk daar zijn hoofdverblijf heeft.
artikel 9
[…]
2. Bij het verlenen van huisvestingsvergunningen wordt voorrang gegeven aan woningzoekenden voor wie de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is. In dat geval kunnen burgemeester en wethouders een schriftelijke urgentieverklaring verlenen. Onverminderd artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet 2014, kan de voorrang slechts worden verleend aan ingezetenen van Zuid-Kennemerland.
[…]
4. Tot de woningzoekenden bedoeld in het tweede lid behoort tevens de woningzoekende die minimaal een jaar inwoner is van een van de gemeenten in Zuid-Kennemerland en die in zijn lichamelijke en/of sociaal-psychische gezondheid zeer ernstig wordt bedreigd als gevolg van de huidige woonsituatie.
5. Woningzoekenden die zelf verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor de ontstane woonproblematiek of die onvoldoende pogingen hebben gedaan om zelf een oplossing te vinden, komen niet in aanmerking voor voorrang.
artikel 21
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
Het oordeel van de Afdeling
5. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de aanvraag van [appellant] heeft mogen afwijzen. De rechtbank heeft daarbij terecht en op goede gronden geoordeeld dat [appellant] niet kan worden beschouwd als inwoner en/of ingezetene van de regio Haarlem omdat hij alleen over een postadres beschikt. Verder heeft de rechtbank betekenis mogen toekennen aan de verklaringen van [appellant] inhoudende dat hij vanaf zijn scheiding in 2015, tot welke datum hij in Friesland verbleef, logeert bij familie in Duitsland, Frankrijk, Engeland en Marokko en ook soms in Meppel. Dat hij voor de bijzondere bijstand wel zou worden beschouwd als ingezetene laat onverlet dat hij voor de toepassing van de Verordening alleen in aanmerking komt als hij ook feitelijk zijn hoofdverblijf in de regio Haarlem heeft, wat niet het geval is.
De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft mogen afzien van toepassing van de hardheidsclausule. De rechtbank heeft daarbij terecht gesteld dat de door [appellant] overgelegde documenten geen objectieve onderbouwing bieden voor de stelling dat kamerbewoning of antikraak dan wel wonen buiten de regio voor [appellant] niet mogelijk is.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018
317.