ECLI:NL:RVS:2018:1911

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
201800522/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een vreemdeling met de Albanese nationaliteit die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten, met een inreisverbod en in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit volgde op een eerdere asielaanvraag in Frankrijk, die de vreemdeling niet heeft afgewacht. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het terugkeerbesluit en inreisverbod. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris terecht het terugkeerbesluit en inreisverbod had genomen, omdat de vreemdeling welbewust had besloten geen asielaanvraag in Nederland in te dienen. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling had geen rechtmatig verblijf in Nederland en de staatssecretaris had de juiste procedure gevolgd volgens de Vreemdelingenwet en de Dublinverordening.

Uitspraak

201800522/1/V3.
Datum uitspraak: 7 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 11 januari 2018 in zaken nrs. NL18.119 en NL18.128 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 29 december 2017 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit) en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Bij besluit van dezelfde datum is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 11 januari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het terugkeerbesluit en het inreisverbod vernietigd, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J. Paffen, advocaat te Dordrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    De vreemdeling heeft de Albanese nationaliteit. Uit op 28 december 2017 verricht onderzoek in het Eurodac-systeem is gebleken dat de vreemdeling op 22 november 2017 in Frankrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Daarna is de vreemdeling op eigen gelegenheid vanuit Frankrijk naar Nederland gereisd zonder de beslissing van de Franse autoriteiten op dat verzoek af te wachten.
Op 27 december 2017 is de vreemdeling in Alblasserdam uit een trailer van een vrachtwagen gelopen. Vervolgens is hij aangehouden als verdachte van onder meer vernieling. Na afronding van het strafrechtelijke onderzoek heeft de staatssecretaris op 29 december 2017 tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit genomen en een inreisverbod uitgevaardigd en hem in bewaring gesteld.
2.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Hoger beroep
3.    In zijn grieven klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ten onrechte jegens de vreemdeling een terugkeerbesluit heeft genomen en een inreisverbod heeft uitgevaardigd en hem ten onrechte krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in bewaring heeft gesteld.
De staatssecretaris voert aan dat de rechtbank daarbij ten onrechte heeft betrokken dat een concreet aanknopingspunt voor overdracht als bedoeld in de Dublinverordening (PB 2013 L 180) bestaat. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank niet onderkend dat uit de omstandigheden dat de vreemdeling vanuit Frankrijk naar Nederland is gereisd en hij desgevraagd uitdrukkelijk heeft geweigerd in Nederland een asielaanvraag in te dienen, volgt dat hij zijn wens om internationale bescherming heeft prijsgegeven. De staatssecretaris betoogt dat uit artikel 24 van de Dublinverordening kan worden opgemaakt dat die verordening er niet aan in de weg staat om onder deze omstandigheden geen terugnameverzoek aan Frankrijk in te dienen, maar de terugkeerprocedure van de Terugkeerrichtlijn (PB 2008, L 348) te starten.
Beoordeling
3.1.    In het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van gehoor van 29 december 2017 is vermeld:
"(…) V: Je had asiel aangevraagd in Frankrijk. Omdat je Frankrijk hebt verlaten wordt dat gezien als dat je geen asiel meer wilt in Frankrijk. Als je nog asiel wilt moet je dat in Nederland aanvragen en dat nemen wij als het ware je asielaanvraag vanuit Frankrijk over. Wil je asiel aanvragen?
A: Ik wil alleen maar vrij komen en mijn familie laten weten waar ik ben.
V: Ik wil nu weten of je hier asiel wilt aanvragen of niet?
A: Nee. Ik wil liever terug naar mijn familie. Ik heb hen al 2 maanden niet gezien. Ik hou het hier niet lang vol. (…)"
3.2.    Uit het proces-verbaal blijkt dat de staatssecretaris aan de vreemdeling heeft uitgelegd dat hij wordt geacht geen prijs meer te stellen op een beslissing op zijn in Frankrijk ingediende verzoek om internationale bescherming en dat hij in Nederland een wens om internationale bescherming naar voren kan brengen. Vervolgens heeft de staatssecretaris de vreemdeling uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld om in Nederland een asielaanvraag in te dienen. De vreemdeling heeft dus welbewust en weloverwogen de keuze gemaakt om in Nederland geen asielaanvraag in te dienen.
3.3.    Artikel 24 van de Dublinverordening ziet op de situatie dat de vreemdeling eerder in een andere lidstaat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, maar zich thans zonder verblijfstitel ophoudt op het grondgebied van een lidstaat, waar geen nieuw verzoek om internationale bescherming is ingediend. Krachtens het eerste lid kan de lidstaat waar de vreemdeling zich ophoudt, in dat geval de andere lidstaat verzoeken de betrokken persoon terug te nemen. De staatssecretaris wijst er terecht op dat het derde lid lidstaten voorts de mogelijkheid biedt om een vreemdeling in de gelegenheid te stellen een nieuw verzoek in te dienen. Tegen deze achtergrond heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de Dublinverordening zich er niet tegen verzet dat een lidstaat een vreemdeling die eerder in een andere lidstaat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, opnieuw in de gelegenheid stelt een verzoek in te dienen.
3.4.    Voorts heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat de vreemdeling uit Frankrijk is vertrokken zonder de beslissing op zijn aldaar ingediende asielaanvraag af te wachten. Ondanks dat hem is uitgelegd dat op zijn asielverzoek in Frankrijk niet zal worden beslist en hij daarom in de gelegenheid wordt gesteld in Nederland een verzoek om internationale bescherming in te dienen, heeft de vreemdeling evenwel geen aanleiding gezien opnieuw een verzoek daartoe in te dienen. Hieruit volgt dat de vreemdeling uitdrukkelijk zijn bij de Franse autoriteiten ingediende verzoek om internationale bescherming heeft ingetrokken.
3.5.    Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling welbewust en weloverwogen heeft geweigerd een asielaanvraag in Nederland in te dienen. Verder heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling zijn in Frankrijk ingediende verzoek om internationale bescherming heeft ingetrokken. Onder deze omstandigheden heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling zijn wens om internationale bescherming heeft prijsgegeven, zodat ten tijde van de inbewaringstelling geen concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening bestond. Gelet hierop heeft de staatssecretaris terecht gebruik gemaakt van de terugkeerprocedure in de zin van de Terugkeerrichtlijn. Derhalve heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris geen terugkeerbesluit jegens de vreemdeling kon nemen. In het verlengde hiervan heeft zij eveneens ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris ten onrechte een inreisverbod tegen de vreemdeling heeft uitgevaardigd en dat de staatssecretaris de vreemdeling ten onrechte in bewaring heeft gesteld.
De grieven slagen.
Conclusie hoger beroep
4.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen de besluiten van 29 december 2017 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
Beroep
5.    De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte jegens hem een terugkeerbesluit heeft genomen en tegen hem een inreisverbod heeft uitgevaardigd. Voorts betoogt de vreemdeling dat de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden die maatregel niet kunnen dragen.
Daartoe voert de vreemdeling aan dat hij Nederland is ingereisd met een origineel en geldig Albanees paspoort, zodat hij gedurende de vrije termijn rechtmatig in Nederland verblijft. De vertrektermijn is volgens de vreemdeling dan ook ten onrechte verkort, aangezien er geen risico is dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Verder betoogt de vreemdeling onder meer dat de staatssecretaris hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat hij zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken.
5.1.    De staatssecretaris heeft in de maatregel van bewaring toegelicht dat de vreemdeling is aangehouden voor onder meer vernieling. De vreemdeling behoorde tot een groep Albanese mannen die in een trailer van een vrachtwagen waren geklommen. Toen deze vrachtwagen bij een bedrijf in Alblasserdam wilde lossen, zijn elf personen uit de trailer van de vrachtwagen gelopen en vervolgens aangehouden. De staatssecretaris heeft in aanmerking genomen dat van de groep aangehouden mannen verscheidene personen hebben verklaard dat zij door in de vrachtwagen te klimmen illegaal naar het Verenigd Koninkrijk (hierna: het VK) reisden en dat zij dit reeds eerder hebben geprobeerd. Verder heeft de staatssecretaris terecht bij zijn besluit betrokken dat de verklaring van de vreemdeling dat hij twee tot drie dagen als toerist in Rotterdam heeft verbleven ongeloofwaardig is. De vreemdeling heeft immers verklaard dat hij op straat heeft geslapen, hij kan geen toeristische bezienswaardigheden noemen en heeft maar twee foto's gemaakt. Ook wijst de staatssecretaris erop dat de vrachtwagen waarin de vreemdeling zich bevond, vanuit Frankrijk naar Alblasserdam is gereden zonder langs Rotterdam te komen. Dit maakt de verklaring van de vreemdeling dat hij na zijn verblijf in Rotterdam bij toeval in de trailer is terechtgekomen ongeloofwaardig. Gelet hierop heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat de vreemdeling op illegale wijze naar het VK wilde reizen.
5.2.    Staatsburgers van Albanië die houder zijn van een biometrisch paspoort, zijn sinds de inwerkingtreding op 15 december 2010 van Verordening (EU) nr. 1091/2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 (PB 2010, L 329) vrijgesteld van de visumplicht. De vreemdeling is in het bezit van een dergelijk paspoort.
Door het Schengengebied in te reizen met de bedoeling om illegaal uit te reizen naar het VK, heeft de vreemdeling echter niet voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang bezien met bijlage I, van Verordening (EU) 2016/399 (PB 2016, L 77; hierna: de Schengengrenscode) neergelegde voorwaarden. Ingevolge overweging 42 van de considerans van de Schengengrenscode geldt de visumvrijstelling voor Albanezen niet voor het VK. De staatssecretaris heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de vrije termijn als bedoeld in artikel 12 van de Vw 2000 nimmer is aangevangen, omdat de vreemdeling niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen bij grensoverschrijding.
5.3.    Gelet op het voorgaande betoogt de vreemdeling ten onrechte dat hij zich in de vrije termijn bevond en dat de staatssecretaris daarom ten onrechte jegens hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod heeft uitgevaardigd. Voorts volgt hieruit dat de staatssecretaris in de maatregel van bewaring terecht aan de vreemdeling heeft tegengeworpen dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat hij zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Reeds deze gronden en de daarbij door de staatssecretaris gegeven toelichting geven in hun onderlinge samenhang bezien voldoende grond om aan te nemen dat er een risico is dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen.
De beroepsgrond faalt.
6.    De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris met een lichter middel had moeten volstaan, omdat inbewaringstelling een ultimum remedium is.
6.1.    Nu de vreemdeling geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, faalt deze beroepsgrond.
Conclusie beroep
7.    Het beroep van de vreemdeling tegen de besluiten van 29 december 2017 is ongegrond.
8.    Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 11 januari 2018 in zaken nrs. NL18.119 en NL18.128;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroep ongegrond;
IV.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bakker
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2018
633.
BIJLAGE
Schengengrenscode
Artikel 6
1.    Voor een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, waarbij voor iedere dag van het verblijf de 180 voorgaande dagen in aanmerking worden genomen, gelden voor onderdanen van derde landen de volgende toegangsvoorwaarden:
(…)
c.     het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven;
(…)
3.    Bijlage I bevat een niet uitputtende lijst van bewijsstukken die de grenswachter van de betrokken onderdaan van een derde land kan verlangen om na te gaan of aan de in lid 1, onder c, vermelde voorwaarden is voldaan.
Bijlage I
Documenten ter staving van toegangsvoorwaarden
De in artikel 6, lid 3, bedoelde bewijsstukken kunnen zijn:
(…)
c)     bij toeristische of privéreizen:
i)    documenten ter staving van logies:
- in geval van verblijf bij een gastheer: uitnodiging door deze gastheer;
- bewijsstukken van logiesverstrekkende bedrijven, of enig ander geschikt document waaruit het voorgenomen onderdak blijkt;
ii)    documenten ter staving van de reisroute:
- bevestiging van de boeking van een georganiseerde rondreis of enig ander geschikt document waaruit de voorgenomen reisplannen blijken;
iii)    documenten ter staving van de terugkeer:
- een retour- of rondreisticket;
(…)