ECLI:NL:RVS:2018:1945

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
201704404/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de verklaring omtrent het gedrag voor taxichauffeur op basis van justitiële gegevens

In deze zaak heeft de Raad van State op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvraag werd afgewezen op basis van justitiële gegevens die binnen de terugkijktermijn van vijf jaar waren geregistreerd in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS). De staatssecretaris had geconstateerd dat [appellant] in aanraking was gekomen met Justitie, onder andere door verkeersdelicten en een veroordeling tot een taakstraf. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 4 mei 2018 heeft [appellant] betoogd dat de VOG ten onrechte was geweigerd, onder andere omdat hij niet verantwoordelijk was voor de snelheidsovertredingen die op zijn naam stonden. De staatssecretaris heeft echter gesteld dat de geregistreerde strafbare feiten, indien herhaald, een risico voor de samenleving met zich meebrengen, vooral gezien de functie van [appellant] als taxichauffeur, waarbij hij verantwoordelijk is voor de veiligheid van passagiers.

De Raad van State heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat de afgifte van de VOG terecht was geweigerd. De rechtbank had terecht overwogen dat de staatssecretaris de relevante justitiële gegevens had meegewogen in de belangenafweging. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201704404/1/A3.
Datum uitspraak: 13 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 19 april 2017 in zaken nrs. 17/1784 en 17/61 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans: de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2016 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [appellant] om een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 15 december 2016 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. van der Stel, advocaat te Schiedam, en [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. N.M.L. van den Herik-Rogmans, zijn verschenen.
Overwegingen
Wet- en regelgeving
1.     Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.     [appellant] heeft een aanvraag ingediend om afgifte van een VOG voor een chauffeurskaart als taxichauffeur. De staatssecretaris heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat binnen de terugkijktermijn van vijf jaren in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) op naam van [appellant] is geregistreerd dat hij in aanraking is gekomen met Justitie. In het JDS staan de volgende relevante justitiële gegevens:
- een openstaande zaak wegens overschrijden van de maximumsnelheid gepleegd op 6 april 2015;
- een onherroepelijke veroordeling op 5 september 2016 wegens rijden gedurende een rijontzegging tot een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis;
- een onherroepelijke veroordeling op 14 december 2015 tot een geldboete van € 390,- subsidiair 7 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden wegens overschrijden van de maximumsnelheid;
- een bij strafbeschikking van 24 december 2014 opgelegde geldboete van € 330,- wegens overschrijden van de maximumsnelheid;
- een zaak wegens het in strijd met het Besluit personenvervoer 2000 niet gebruiken of niet dan wel onvolledig invullen van de dagrittenkaart gepleegd op 21 maart 2014. Deze zaak is geseponeerd op 17 juni 2016 op grond van "gewijzigde omstandigheden".
Nu is geregistreerd dat [appellant] binnen de terugkijktermijn in aanraking is gekomen met Justitie, heeft de staatssecretaris ook alle voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn op naam van [appellant] zijn geregistreerd ontvangen en in de beoordeling van de aanvraag meegewogen. Hieruit blijkt dat in 2004, 2006 en 2011 aan [appellant] boetes zijn opgelegd wegens respectievelijk hulp aan daders van misdrijven, het niet dan wel niet volledig invullen van een werkmap en een verkeersdelict, alsmede dat in 2014 aan hem een boete is opgelegd wegens een in 2011 gepleegd verkeersdelict. Aan deze strafbare feiten komt evenwel onvoldoende gewicht toe om zelfstandig bij de beoordeling te worden betrokken, maar zij worden wel betrokken bij de belangenafweging, aldus de staatssecretaris.
Beoordeling hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de VOG ten onrechte is geweigerd. Hij voert daartoe aan dat niet aan het objectieve criterium is voldaan, omdat, zoals blijkt uit een schriftelijke verklaring van 15 februari 2017 van een kennis, niet hij maar deze kennis de snelheidsovertredingen met een op zijn naam gesteld motorvoertuig heeft begaan. [appellant] voert voorts aan dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zijn persoonlijke belang bij afgifte van de VOG niet zwaarder weegt dan het belang van bescherming van de samenleving, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden.
3.1.    Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt de afgifte van een VOG geweigerd indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan. Derhalve moet bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG worden uitgegaan van de strafbare feiten die op naam van de aanvrager zijn geregistreerd in het JDS. Dit zou alleen anders kunnen zijn indien het evident is dat deze strafbare feiten geen betrekking kunnen hebben op de aanvrager. De verklaring van een derde dat deze de op naam van de aanvrager geregistreerde strafbare feiten heeft begaan, is daartoe onvoldoende. Gelet hierop hoefde de staatssecretaris geen aanleiding te zien om voorbij te gaan aan de op naam van [appellant] in het JDS geregistreerde strafbare feiten. Dat de officier van justitie bij brief van 5 juli 2017 [appellant] heeft medegedeeld dat de dagvaarding voor de gedraging van 6 april 2015 is ingetrokken, doet daaraan niet af, reeds omdat in deze brief wordt vermeld dat [appellant] te zijner tijd een nieuwe dagvaarding voor de gedraging kan ontvangen.
Gelet op paragraaf 3.2.2 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013, moet in het kader van het objectieve criterium worden beoordeeld of de ten aanzien van de aanvrager aangetroffen justitiële gegevens, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de betrokken functie zouden verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. De staatssecretaris heeft toegelicht dat [appellant] in de functie van taxichauffeur belast is met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van passagiers. Bij verkeersdelicten, indien herhaald in deze functie, is het risico aanwezig dat [appellant] passagiers en andere weggebruikers in gevaar brengt. Verkeersdelicten zijn bij uitstek niet te verenigen met de functie van taxichauffeur. Ter zake van de overtreding van het Besluit personenvervoer 2000 bestaat, indien herhaald, een risico dat [appellant] taxivervoer zal verrichten zonder te voldoen aan de daarvoor gestelde eisen. Overtreding daarvan kan nadelige gevolgen hebben voor passagiers en voor controlerende instanties. Daarnaast bestaat een risico van concurrentievervalsing, omdat [appellant] hiermee taxichauffeurs die wel aan de eisen voldoen, kan benadelen, aldus de staatssecretaris. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan.
Anders dan [appellant] aanvoert, heeft de staatssecretaris in de omstandigheid dat hij al 15 jaar taxichauffeur was, de data van de antecedenten en de opgelegde sancties, geen grond hoeven zien voor het oordeel dat zijn persoonlijke belang bij afgifte van de VOG zwaarder dient te wegen dan het belang van bescherming van de samenleving. Daartoe heeft de staatssecretaris de hoeveelheid strafbare feiten van belang mogen achten, alsmede dat het tijdsverloop sinds de laatste veroordeling op 5 september 2016 tot aan de datum van het besluit op bezwaar gering is en dat verkeersdelicten bij uitstek niet te verenigen zijn met de functie van taxichauffeur. Gelet hierop is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de weigering van de VOG onredelijk is.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris afgifte van een VOG mocht weigeren.
Het betoog faalt.
Slotsom
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Proceskosten
5.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2018
582-859. BIJLAGE - Wettelijk kader
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
Beleidsregels VOG-NP-RP 2013
Paragraaf 3
[…] Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
Paragraaf 3.1
Bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager wordt een terugkijktermijn in acht genomen. […]
Paragraaf 3.1.1
[…]
Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt afgeweken indien:
[…]
b. de aanvraag voor een VOG samenhangt met een bijzondere wet of regeling waarin een andere termijn is opgenomen of samenhangt met de duur van een vergunning. In dat geval wordt aangesloten bij de duur van de vergunning of de in de desbetreffende wet- of regeling opgenomen termijn;
[…]
Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt het COVOG bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag. Aan deze strafbare feiten komt, nu deze buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG-aanvraag. Deze strafbare feiten worden echter wel betrokken bij de subjectieve criteria en zullen derhalve een rol spelen bij de belangenafweging. Op grond van de zowel binnen als buiten de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.
Paragraaf 3.1.2
Om te bepalen of een relevant justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn valt wordt als uitgangspunt genomen:
a. de datum van rechterlijke uitspraak in eerste aanleg, of bij gebreke daarvan
b. de datum dat het Openbaar Ministerie een strafbeschikking heeft uitgevaardigd, of bij gebreke daarvan
c. de datum van de transactie zoals vermeld in het JDS, of bij gebreke daarvan
d. de datum dat het Openbaar Ministerie de beslissing heeft genomen de zaak te seponeren, of bij gebreke daarvan
e. de pleegdatum.
Alleen in onderstaande gevallen wordt van het bovenstaande afgeweken:
1. Wanneer tussen de pleegdatum en de datum zoals onder a, b, c of d genoemd een langere periode is verstreken dan twee jaren geldt de pleegdatum als uitgangspunt, […].
Paragraaf 3.2
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
[…]
Paragraaf 3.2.2
Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
Paragraaf 3.2.3
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.3
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
[…]
Paragraaf 3.3.1
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
- de afdoening van de strafzaak;
- het tijdsverloop;
- de hoeveelheid antecedenten.
[…]
Screeningsprofielen VOG NP
[…]
De risicogebieden van het algemeen screeningsprofiel en de specifieke screeningsprofielen geven weer welke risico’s zich voor kunnen doen. De risico’s die worden benoemd zijn niet limitatief. Het is dus mogelijk dat een VOG wordt geweigerd op grond van een justitieel gegeven dat niet wordt vermeld in het risicogebied of het specifieke screeningsprofiel. […]
Taxibranche; chauffeurskaart
[…] Bij de toets aan dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van vijf jaren.
De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico’s is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Dit risico kan veroorzaakt worden door rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag.
Als er een één op één relatie is, kunnen de passagiers in een tijdelijke afhankelijkheidspositie verkeren ten opzichte van de houder van de chauffeurskaart. Het risico bestaat van geweld- en zedendelicten, afpersing, chantage (afdreiging), diefstal, verduistering of vervalsing van bijvoorbeeld de chauffeurskaart. De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk  voor de veiligheid van goederen van de passagiers. Deze houders kunnen ook omgaan met contant en giraal geld. Het risico van diefstal en verduistering is aanwezig.
[…]