201709238/1/A2.
Datum uitspraak: 20 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 oktober 2017 in zaak nr. 17/810 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot huurtoeslag over 2016 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 17 februari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.W.J. Schoonbrood, advocaat te Heerlen, en vergezeld door [ex-partner], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] huurde van 1 april 2016 tot en met 30 september 2016 een woning aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de woning). Hiervoor heeft zij huurtoeslag aangevraagd en in de vorm van voorschotten ontvangen.
Aan de nihilstelling van het voorschot heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de huur voor de woning zelf heeft betaald.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de dienst zich terecht op dit standpunt heeft gesteld.
Hoger beroep
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet heeft aangetoond dat zij de huurkosten heeft betaald. Daartoe voert zij aan dat zij door ziekte van een uitkering moest leven en daardoor niet in staat was het huurbedrag van € 710,00 per maand te voldoen. Daarom had zij met haar ex-partner afgesproken dat hij de maandelijkse huur voor haar zou voorschieten en zij de voorgeschoten bedragen naar vermogen aan hem zou terugbetalen. In totaal heeft zij door middel van zowel girale als contante betalingen € 2.530,00 aan [ex-partner] terugbetaald. Daarnaast heeft zij boodschappen voor hem gedaan, waardoor zij per saldo het gehele voorgeschoten bedrag heeft terugbetaald. [ex-partner] heeft dit ter zitting bij de rechtbank bevestigd, aldus [appellante].
2.1. Artikel 1 van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) luidt:
"In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:
[…]
e. huurtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van het huren van een woning;
[…].".
Artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) luidt:
"Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn."
2.2. Uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wht, volgt dat degene die aanspraak op huurtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij huurkosten heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Dit betekent dat het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op huurtoeslag, is om een deugdelijke administratie van haar huurbetalingen bij te houden.
2.3. Niet in geschil is dat [appellante] in dit geval niet zelf de huur aan de verhuurder heeft betaald. Uit het door [appellante] in hoger beroep overgelegde rekeningoverzicht van [ex-partner] blijkt dat hij gedurende de gehele huurperiode maandelijks giraal de huur voor de woning van [appellante] heeft betaald aan de verhuurder.
Aangezien [appellante], zoals hiervoor onder 2.2 is overwogen, huurkosten moet hebben gemaakt om aanspraak te kunnen maken op huurtoeslag, betekent het voorgaande dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt stelt dat [appellante] in dit geval dient aan te tonen dat zij een bedrag ter hoogte van de huurpenningen aan [ex-partner] heeft betaald.
2.4. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de dienst zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] hierin niet is geslaagd. De door [appellante] verschuldigde, en door [ex-partner] betaalde, huur bedroeg in totaal (6 x € 710,00 =) € 4.260,00. Uit de door [appellante] overgelegde bankafschriften volgt dat zij in 2016 vier girale betalingen aan [ex-partner] heeft gedaan ten bedrage van in totaal € 1.100,00. Daargelaten dat uit de bij ieder van deze betalingen gegeven omschrijving ‘vaste lasten’ niet blijkt dat deze betalingen zien op de terugbetaling van de door [ex-partner] voorgeschoten huur, is dit bedrag veel lager dan de door [appellante] verschuldigde huur ad € 4.260,00. Dat [appellante] [ex-partner] daarnaast contant € 1.430,00 heeft betaald ter terugbetaling van de door hem voorgeschoten huur, heeft zij niet aangetoond. Weliswaar blijkt uit de door haar overgelegde bankafschriften dat zij in totaal een bedrag van € 1.430,00 van haar rekening heeft opgenomen, maar zij heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat deze contante betalingen aan [ex-partner] zijn gedaan, wanneer deze betalingen zijn gedaan of waarvoor deze betalingen zijn gedaan. De stelling van [appellante], ten slotte, dat zij het restant van het door haar aan [ex-partner] verschuldigde bedrag, hetgeen dan neer zou komen op (€ 4.260,00 - € 1.100,00 - € 1.430,00 =) € 1.730,00, in natura heeft terugbetaald, omdat zij boodschappen voor [ex-partner] zou hebben gedaan, is evenmin met objectief verifieerbare stukken onderbouwd. De enkele verklaring van [ex-partner] dat hij het door hem voorgeschoten bedrag heeft teruggekregen, ten slotte, is eveneens onvoldoende om de betaling van € 4.260,00 door [appellante] aan [ex-partner] aangetoond te achten, nu deze niet is onderbouwd met objectief verifieerbare gegevens.
2.5. Het betoog faalt.
Conclusie
3. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen aanspraak op huurtoeslag over 2016 heeft, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij alle huurkosten heeft betaald.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Pans w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2018
752.