201706480/1/A1.
Datum uitspraak: 20 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante A], [appellant B] en [appellant C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante]), allen wonend te Breda,
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2017 heeft het college de tweede wijziging van het Aanwijzingsbesluit ondergrondse containers voor huishoudelijk restafval deelplan A, gemeente Breda, waarbij onder meer locatie OG0114 ter hoogte van het perceel [locatie 1] te Breda is aangewezen voor het plaatsen van twee ondergrondse restafvalcontainers (hierna: orac’s), vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. C.R. Jansen, rechtsbijstandverlener te Tilburg, [appellant B], bijgestaan door [gemachtigde], tolk gebarentaal, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.M. Schippers, advocaat te Breda, I.M.J. Wilms en A.J.H.J. Thijssen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij het bestreden besluit heeft het college locaties aangewezen waar orac’s worden geplaatst. Het stuk "nota van beantwoording zienswijzen" maakt onderdeel uit het van het besluit. Bij het besluit is locatie OG114 ter hoogte van [locatie 1] aangewezen als locatie voor twee orac’s. [appellant C], [appellant B] en [appellante A] wonen onderscheidenlijk aan de [locatie 2], [locatie 1] en [locatie 3] en kunnen zich niet met de aanwijzing van de locatie verenigen. De orac’s komen op de plek waar een parkeerhaven met ruimte voor één auto is. De orac’s zullen worden voorzien van een toegangssysteem, zodat deze alleen kunnen worden gebruikt door personen die met hun huishouden op de desbetreffende orac’s zijn aangesloten.
1.1. Bij aanwijzing van locaties voor de plaatsing van orac’s komt het college beleidsruimte toe. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college in redelijkheid tot de aangewezen locatie heeft kunnen komen.
Procedureel
2. Ter zitting heeft [appellante] haar grond over een kenbare belangenafweging ingetrokken.
Randvoorwaarden
3. Bij het bepalen van de locaties voor de orac’s heeft het college de randvoorwaarden, zoals neergelegd in het stuk "Procedure invoering ondergrondse inzameling restafval gemeente Breda" van 17 juni 2016, gehanteerd. De randvoorwaarden, voor zover hier van belang, houden in:
B. Bereikbaarheid
De container moet zowel voor de inzameldienst als voor de gebruikers voldoende bereikbaar en toegankelijk zijn. Vanuit de kant van de inzameldienst houdt dit minimaal in dat de toegangswegen naar de container toegankelijk zijn voor het inzamelvoertuig, de containers zo gesitueerd dienen te zijn dat het technisch mogelijk is de container te legen en dat de inzameldienst bij het legen geen objecten in de openbare ruimte (zoals bomen, lantaarnpalen, auto’s e.d.) of gebouwen (bijvoorbeeld muren, balkons, uitsteeksels aan gebouwen e.d.) kan raken. Vanuit de kant van de gebruikers dienen de containers makkelijk bereikbaar, toegankelijk en veilig gesitueerd te zijn. In het bijzonder ook (altijd) voor ouderen en mindervaliden. C. Verkeersveiligheid
De container moet zowel voor de inzameldienst als voor de gebruiker op een veilige wijze te bereiken zijn. Vanuit de kant van de inzameldienst houdt dit minimaal in dat de container geleegd moet kunnen worden zonder dat hierdoor een gevaarlijke verkeerssituatie ontstaat. Vanuit de kant van de gebruiker betekent dit dat zij hun afval kwijt moeten kunnen, zonder hiervoor verkeersonveilige handelingen te moeten verrichten. Het moeten oversteken van een druk bereden rijweg, zonder dat er een veilige oversteekplaats - bijvoorbeeld een voetgangersoversteekplaats, al dan niet met verkeerslicht - in de directe nabijheid is, is een voorbeeld van een verkeersonveilige handeling. De container mag nooit zo worden geplaatst dat het verkeer hier hinder van ondervindt.
E. Parkeerplaatsen
In veel wijken in Breda bestaat een tekort aan parkeerplaatsen. Bij de locatiebepaling houdt de Projectgroep Transitie Afvalbeheer hier rekening mee. Bestaande parkeerplaatsen dienen zoveel als mogelijk behouden te blijven. Indien er geen andere mogelijkheid is dan het opheffen van een parkeerplaats, moet in beginsel in de omgeving een nieuwe parkeerplaats komen.
F. Bomen en groenvoorzieningen
Gelet op het belang van het aanwezige groen in wijken, zullen bomen nooit wijken voor een ondergrondse container. Ook groenvoorzieningen zullen zoveel mogelijk onaangetast blijven. Echter waar plaatsingsruimte in de verharding onvoldoende is of ontbreekt, zal aanliggend groen benut worden.
Bomen en groenvoorzieningen
4. [appellante] betoogt dat de aangewezen locatie ongeschikt is, omdat door plaatsing van de orac’s enkele platanen onherstelbaar zullen worden beschadigd. Dit is volgens haar in strijd met één van de randvoorwaarden en het beleid van de gemeente waarin staat dat bomen essentieel zijn voor het woon- en leefklimaat, mede om te hoge concentraties fijnstof tegen te gaan. Ter zitting heeft [appellante] toegelicht dat zij vreest dat het worstelstelsel van de bomen onherstelbaar zal worden beschadigd. Voorts heeft [appellante] gesteld dat ook de uitlaatgassen van de auto’s waarmee huisvuil zal worden weggebracht een negatief effect hebben op de bomen, zodat de aangewezen locatie ook om die reden ongeschikt is.
4.1. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat het uitgangspunt is dat geen bomen zullen wijken voor het plaatsen van orac’s. Daarnaast zullen groenvoorzieningen zoveel mogelijk onaangetast blijven, tenzij plaatsingsruimte in de verharding onvoldoende is of ontbreekt. In dat geval zal aanliggend groen worden benut. Het college stelt dat locatie OG0114 is gesitueerd op een bestaande parkeerplaats en de plaatsing niet ten koste van het aanwezige groen of bomen zal gaan. Ter zitting heeft het college gesteld dat het niet valt uit te sluiten dat er door plaatsing van de orac’s enige schade zal zijn aan het worstelstelsel van de bomen, maar dat deze schade niet zodanig zal zijn dat dit ten koste zal gaan van de bomen zelf. In dit verband heeft het college opgemerkt dat de parkeerhaven de grootte heeft van anderhalve auto en dat de orac’s in het midden van de parkeerhaven zullen worden geplaatst.
4.2. Op grond van de door [appellante] in beroep overgelegde foto’s en het door het college ter zitting gestelde acht de Afdeling het aannemelijk dat door de plaatsing van de orac’s geen bomen onherstelbaar zullen worden beschadigd. Voorts ziet de Afdeling in de enkele stelling dat uitlaatgassen een negatief effect op de bomen hebben, geen grond voor het oordeel dat dit effect zodanig is dat de bomen schade zullen lijden en de locatie daarom niet kon worden aangewezen voor de plaatsing van orac’s. De Afdeling ziet in het door [appellante] gestelde geen grond voor het oordeel dat het college gelet op randvoorwaarde F bomen en groenvoorzieningen locatie OG0114 niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen.
Het betoog faalt.
Parkeerplaats
5. [appellante] betoogt dat de aangewezen locatie ongeschikt is, omdat het college de orac’s in strijd met zijn beleid heeft voorzien op een parkeerplaats.
5.1. Volgens randvoorwaarde E worden orac’s op een parkeerplaats geplaatst indien er geen andere mogelijkheid is. In dat geval moet in de omgeving een nieuwe parkeerplaats komen. Ter zitting heeft het college aan de hand van kaarten laten zien dat in de wijk veel kabels en leidingen liggen waardoor het vinden van een alternatieve locatie die aan de randvoorwaarden voldoet, wordt bemoeilijkt. Ook heeft het college betoogd dat de vervangende parkeerplaats inmiddels op 90 meter afstand aan de Iepenbroek is voorzien. Hiermee wordt voldaan aan de randvoorwaarde, zodat de Afdeling geen grond ziet voor het oordeel dat het college locatie OG0114 vanwege de aanwezigheid van een parkeerplaats niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen.
Het betoog faalt.
Verkeersveiligheid
6. [appellante] betoogt dat de aangewezen locatie zorgt voor de toename van verkeer rond haar woning. Zij vreest voor parkeeroverlast van auto’s die stilstaan bij de orac en voor onveilige verkeerssituaties onder meer omdat op de Arenberglaan doorgaans te hard wordt gereden. Dat de verkeerssituatie onveilig is, blijkt volgens haar ook uit de geplaatste waarschuwingspaal, een zogenaamde smiley. Verder zal de doorstroom tijdens het legen van de orac’s worden geblokkeerd. [appellante] heeft foto’s van de situatie ter plaatse overgelegd en verwijst ter onderbouwing van haar standpunten naar een advies van Veilig Verkeer Nederland (hierna: VVN) van juli 2017. Volgens haar is de verkeersveiligheid door het college onvoldoende betrokken bij het nemen van het bestreden besluit.
6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat geen verkeersonveilige situatie ontstaat tijdens het gebruik en ledigen van de orac’s. De orac’s moeten zowel voor de wagen van de inzameldienst als de omwonenden veilig te bereiken zijn. Het voertuig van de inzameldienst blijft op de rijbaan tijdens het legen, net als de bus bij de bushalte. De aangewezen locatie bevindt zich in een bocht aan de [locatie 1], welke bocht volgens het college bij gebruik van de orac’s en het legen daarvan overzichtelijk blijft voor het overige verkeer. De Arenberglaan is een doorgaande weg binnen de bebouwde kom met een maximaal toegestane snelheid van 30 km per uur. Het plaatsen van de waarschuwingspaal draagt volgens het college juist bij aan de verkeersveiligheid. Omdat de orac’s alleen bedoeld zijn voor huishoudelijk restafval zal een huishouden gemiddeld eens per week afval naar de orac’s brengen. Op locatie OG0114 zijn 189 adressen aangesloten, hetgeen betekent dat ongeveer 27 keer per dag door iemand huisvuil naar de orac’s zal worden gebracht. Dit zal volgens het college meestal te voet worden weggebracht. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de plaatsing van de orac’s geen onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersveiligheid heeft.
6.2. Volgens het advies van VVN loopt over de Arenberglaan een busroute en zijn daarom voorrangskruisingen en uitritten toegepast. Vanwege het bochtig tracé is erg hard rijden door het autoverkeer nauwelijks mogelijk, aldus VVN. Volgens advies wordt het uitzicht in de bocht beperkt door de boombeplanting in de groenstrook en de haagbeplanting van de aangrenzende percelen, waardoor het uitzicht op tegemoetkomend verkeer niet optimaal is. Weliswaar stelt VVN dat verplaatsing naar de aansluiting Peppelbroek-Arenberglaan enkele meters verderop een geringe verbetering zou zijn, maar uit het advies blijkt niet dat de verkeersveiligheid door de plaatsing van de orac’s een verslechtering van de verkeerssituatie oplevert. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het niet aannemelijk is dat het uitzicht in de bocht door de plaatsing van orac’s in de buitenbocht van de Arenberglaan verder wordt beperkt. Voorts neemt de Afdeling daarbij in aanmerking dat kort voor de bocht waarin de orac’s zijn voorzien zich een bushalte en een voorrangskruising ten behoeve van een fietspad bevinden, waardoor auto’s moeten afremmen, en dat de weg na de bocht vervolgt met een recht stuk weg. Ook heeft het college de gevolgen voor de verkeersveiligheid, gelet op het gemiddeld aantal keren per dag dat huisvuil ter inzameling zal worden aangeboden, beperkt kunnen achten. Dat geldt eveneens voor de situatie dat de orac’s worden geleegd. Het legen van de orac’s vindt twee keer per week plaats en zal, naar ter zitting is gebleken, ongeveer vier minuten per orac in beslag nemen.
Gezien het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeersveiligheid niet in de weg staat aan de aanwijzing van de locatie.
Het betoog faalt.
Goed woon- en leefklimaat
7. [appellante] betoogt dat de orac’s op de aangewezen locatie het woon- en leefklimaat in de omgeving aantasten. Een goed woon- en leefklimaat moet prevaleren boven de belangen van het plaatsen van orac’s. In dit verband stelt [appellante] dat ervaringen met reeds geplaatste orac’s in Breda leren dat buurtbewoners met de auto naar de orac’s rijden om afval te deponeren en zij daarbij hun motoren aanlaten, waardoor omwonenden overlast ondervinden van uitlaatgassen. Daarnaast zorgen de orac’s voor een verhoging van het aantal personen die niet alleen passeren, maar ook stil staan in de directe nabijheid van haar woning. Deze personen kijken op haar woning, hetgeen volgens [appellante] een onaanvaardbare schending is van haar privacy. Ter zitting heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de zichtlijnen vanuit haar woning door de plaatsing van de orac’s worden aangetast en dat de gevolgen tezamen een onevenredige aantasting van haar woonomgeving opleveren. Verder heeft [appellant B] ter zitting gesteld te vrezen dat een goed woon- en leefklimaat wordt aangetast door geluidoverlast vanwege het gebruik van de orac’s. Hij vreest dat zijn kinderen wakker worden als afval in de orac’s wordt gedeponeerd.
7.1. Het college heeft in het verweerschrift gesteld dat de woning van [appellante] is gelegen binnen de bebouwde kom, zodat enig zicht op haar woning niet te vermijden is. Tussen de woning van [appellante] en de orac’s liggen haar voortuin, een trottoir en een groenvoorziening, zodat de plaatsing van de orac’s geen onaanvaardbare schending van de privacy oplevert. Ter zitting heeft het college gesteld dat het pad van het trottoir naar de orac’s kan worden verlegd naar de zijkant indien [appellante] dit wenst. Verder heeft [appellante] volgens het college niet aannemelijk gemaakt dat door uitlaatgassen van auto’s van omwonenden die huisvuil gooien in de orac’s onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat ontstaan. Voor zover zij betoogt dat de zichtlijnen vanuit haar woning worden aangetast, stelt het college zich op het standpunt dat de orac’s minder hoog zijn dan de tijdelijke bovengrondse containers die er nu staan en dat orac’s geen vreemd voorwerp meer zijn in een woonomgeving. Ten aanzien van geluidoverlast heeft het college ter zitting gesteld dat de orac’s worden voorzien van een geluiddemping. In de zienswijzennota met betrekking tot een andere locatie heeft het college gesteld dat eventueel extra demping kan worden aangebracht en dat bij ervaren geluidsoverlast een sticker op de container geplakt kan worden met de gebruiksregels (tijden).
7.2. Gelet op de door het college gegeven reactie acht de Afdeling het niet aannemelijk dat het woon- en leefklimaat van [appellante] door de plaatsing van orac’s zodanig wordt aangetast dat het college om die reden de locatie aan de [locatie 1] niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. Evenmin acht de Afdeling het aannemelijk dat de geluidoverlast vanwege het gebruik van de orac’s zodanig is dat het college de locatie om die reden niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen.
De betogen falen.
Stankhinder en zwerfafval
8. [appellante] vreest stankhinder van de orac’s en zwerfafval. Afval kan bij langdurige blootstelling gevolgen hebben voor de gezondheid. Gelet hierop kunnen de orac’s volgens Bulkmans niet worden geplaatst op de aangewezen locatie. Zij stelt daarom dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.
8.1. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat ter voorkoming van geuroverlast maatregelen zijn genomen. Zo sluit de orac de ondergrondse bak af als er afval in de orac wordt gedeponeerd. Doordat de container in een betonnen bak wordt geplaatst, is de temperatuur in de orac constant laag en de orac wordt voorzien van meetapparatuur om de vulgraad te meten. Indien nodig worden de orac’s extra geleegd. Hierdoor worden volgens het college overvolle orac’s en het plaatsen van zwerfafval naast de orac’s voorkomen. Indien toch restafval wordt geplaatst naast de orac kan dit gemeld worden bij het college en zal het college passende maatregelen nemen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de tijdelijke bovengrondse containers een kleine capaciteit hebben en voor iedereen toegankelijk zijn. De voorziene orac’s hebben een grotere capaciteit en door het pasjessysteem zijn de orac’s alleen door de aangesloten huishoudens te gebruiken. Het college stelt zich op het standpunt dat de thans ervaren overlast daarmee verdwijnt.
8.2. In hetgeen is aangevoerd met betrekking tot stankhinder en de mogelijkheid dat huisvuil onjuist ter inzameling wordt aangeboden, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college de locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. Het college heeft gesteld dat de orac’s regelmatig worden geleegd en dat zal worden gehandhaafd als er huisvuil naast de orac’s wordt geplaatst. Verder sluit de orac de ondergrondse bak af indien er huisvuil wordt aangeboden. Hiermee wordt mogelijke stankhinder zoveel mogelijk voorkomen.
Het betoog faalt.
Toegangssysteem
9. [appellante] betoogt dat haar privacy wordt aangetast door het gebruik van een pasjessysteem, omdat haar privacy daarmee onvoldoende is gewaarborgd. Ook om die reden is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid, aldus [appellante]. Ter zitting heeft [appellant B] toegelicht dat hem niet duidelijk is of het college de beveiliging op orde heeft en dat hij vreest voor een hack van het systeem.
9.1. Het college heeft in het verweerschrift gesteld dat het systeem in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de gemeente geen informatie verzamelt over hoe vaak specifieke bewoners afval wegbrengen en hoeveel afval wordt weggebracht. Ook heeft het college gesteld dat het alleen inzage heeft in gegevens over de frequentie van het gebruik van de verstrekte pasjes. Het college kan niet zien welke pas bij welk huishouden hoort. Het college heeft vooralsnog niet de intentie om dit te wijzigen. Indien het in de toekomst dergelijke gegevens wil gaan gebruiken, zal dit overeenkomstig de geldende wet- en regelgeving gebeuren en worden omwonenden daarvan op de hoogte gesteld, aldus het college.
9.2. [appellante] en [appellant B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat hun privacy door het gebruik van het toegangssysteem onvoldoende is gewaarborgd. In het door hen gestelde ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat het college de locatie daarom niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen.
Het betoog faalt.
Alternatieve locaties
10. Voor zover [appellante] betoogt dat er geschiktere locaties bestaan voor de plaatsing van de orac’s en verwijst naar de locaties die zij in de reactie op de aangewezen locatie heeft genoemd, overweegt de Afdeling dat het college in de zienswijzennota daarop uitvoerig is ingegaan. [appellante] heeft deze reactie van het college niet gemotiveerd weerlegd. De Afdeling ziet in hetgeen [appellante] betoogt dan ook geen grond voor het oordeel dat het college de aangewezen locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college ter zitting kaarten heeft getoond, waaruit blijkt dat in de wijk veel kabels en leidingen liggen die de keuze voor een locatie bemoeilijken. Ook neemt de Afdeling in aanmerking dat de afweging voor de keuze van een locatie er niet altijd toe kan leiden dat iedere randvoorwaarde optimaal wordt ingevuld.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2018
628.