ECLI:NL:RVS:2018:2050

Raad van State

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
201705995/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavend optreden tegen coniferen in Staphorst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 14 juni 2017 het beroep van [appellant] gegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Staphorst had op 1 augustus 2016 een verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van coniferen aan de westkant van een perceel in Staphorst afgewezen. Na bezwaar van [appellant] heeft het college op 9 februari 2017 het bezwaar gegrond verklaard, maar het eerdere besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van de coniferen in strijd was met het bestemmingsplan en vernietigde het besluit van het college.

In hoger beroep heeft [appellant] zich niet kunnen verenigen met de overwegingen van de rechtbank, hoewel hij het eens was met de conclusie. Tijdens de zitting op 1 juni 2018 werd vastgesteld dat de coniferen inmiddels waren gerooid, wat de vraag opriep of [appellant] nog procesbelang had. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [appellant] geen actueel en reëel belang had bij een uitspraak, omdat het handhavingsverzoek specifiek betrekking had op de inmiddels verwijderde coniferen. De mogelijkheid dat [persoon] andere beplanting zou aanbrengen, was te onzeker om als procesbelang te worden aangemerkt.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 juni 2018.

Uitspraak

201705995/1/A1.
Datum uitspraak: 20 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Staphorst,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 juni 2017 in zaak nr. 17/694 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Staphorst.
Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2016 heeft het college een verzoek van [appellant] om handhavend optreden tegen de aanwezigheid van coniferen aan de westkant van het perceel aan de [locatie 1] in Staphorst afgewezen.
Bij besluit van 9 februari 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 1 augustus 2016 onder aanvulling en verbetering van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 14 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 februari 2017 vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. N.E. Koelemaij, advocaat te Assen, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.R. Kruiselbrink, advocaat te Zwolle, en mr. J.A. Zijlstra, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] woont op het perceel [locatie 2] in Staphorst. Hij heeft het college gevraagd handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van coniferen aan de westkant van het naastgelegen het perceel aan de [locatie 1] te Staphorst (hierna: het perceel) dat toebehoort aan [persoon]. Het college heeft het verzoek om handhavend optreden afgewezen, omdat het van mening was dat de aanwezigheid van de coniferen niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied, herziening [locatie 1]/[locatie 2](a)" (hierna: het bestemmingsplan).
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het de aanwezigheid van de coniferen op het achterste deel van het perceel in strijd is met het bestemmingsplan en niet valt onder het overgangsrecht. Zij heeft het besluit op bezwaar vernietigd en het college opgedragen opnieuw te beslissen op het door [appellant] tegen het besluit van 1 augustus 2016 gemaakte bezwaar.
[appellant] is het eens met de conclusie van de rechtbank, maar kan zich niet verenigen met de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
Procesbelang
2.    [appellant] komt in zijn hogerberoepschrift op tegen de door de rechtbank gegeven uitleg van het "Landschapsplan Staphorst" van 14 april 2011 en de overweging van de rechtbank dat een erfafscheiding op het perceel niet reeds op zichzelf in strijd is met de landschappelijke en natuurlijke waarden die aan het perceel zijn toegekend.
Ter zitting van de Afdeling is vastgesteld dat de coniferen inmiddels zijn gerooid en dat er thans geen coniferen zoals bedoeld in het door [appellant] ingediende verzoek om handhaving op het perceel aanwezig zijn. Dat roept de vraag op of [appellant] nog procesbelang heeft bij zijn hoger beroep. Daarbij is van belang dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2880), de bestuursrechter slechts gehouden is tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan.
Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] gesteld dat hij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat [persoon] mogelijk andersoortige beplanting zal aanbrengen. Die omstandigheid heeft, wat daarvan zij, echter niet tot gevolg dat [appellant] een actueel en reëel belang heeft bij een uitspraak op het hoger beroep. Daarbij wordt van belang geacht dat het handhavingsverzoek specifiek betrekking heeft op de inmiddels verwijderde coniferen en niet op de aanwezigheid van beplanting in het algemeen. Het mogelijk aanbrengen van andersoortige beplanting betreft bovendien een toekomstige, onzekere gebeurtenis die ook in zoverre niet kan leiden tot het oordeel dat thans een actueel en reëel belang aanwezig is. Nu [appellant] voorts niet heeft gesteld dat hij schade heeft geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming, ontbreekt zijn belang bij de beoordeling van het hoger beroep.
Conclusie
3.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Wortmann    w.g. Duifhuizen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2018
724.