ECLI:NL:RVS:2018:2113

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
201705225/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de oplegging van een dwangsom voor illegale kamerverhuur

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht had op 7 januari 2016 een dwangsom van € 7.500,00 opgelegd aan [appellant] omdat hij illegale kamerverhuur in zijn woning aan de [locatie] te Utrecht had gepleegd. Het college stelde dat [appellant] zonder vergunning zelfstandige woonruimte had omgezet in onzelfstandige woonruimte, wat in strijd is met de Huisvestingswet 2014 en de regionale huisvestingsverordening.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat er sprake was van illegale kamergewijze verhuur. [appellant] voerde aan dat er een hospitasituatie was, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de huurders en de processen-verbaal van de inspecteur niet in lijn waren met deze stelling. De inspecteur had vastgesteld dat de huurders rechtstreeks aan [appellant] huurden en niet aan een hoofdhuurder, wat kenmerkend is voor een hospitasituatie.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 mei 2018 behandeld en op 27 juni 2018 uitspraak gedaan. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat er illegale kamergewijze verhuur plaatsvond. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201705225/1/A3.
Datum uitspraak: 27 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 mei 2017 in zaak nr. 16/5649 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2016 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom van € 7.500,00 gelast om de kamerverhuur in de woning aan de [locatie] te Utrecht te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 30 juni 2016 heeft het college besloten tot invordering van de volgens het college door [appellant] verbeurde dwangsom van € 7.500,00 wegens het niet tijdig uitvoeren van de bij besluit van 7 januari 2016 aan hem opgelegde last onder dwangsom.
Bij besluit van 31 oktober 2016 heeft het college de door [appellant] tegen de besluiten van 7 januari 2016 en 30 juni 2016 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Gangabisoensingh, is verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.     Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    [appellant] was in de hier relevante periode eigenaar van de woning op het adres [locatie] te Utrecht. Hij woonde niet in de woning, maar verhuurde deze. Het geding betreft de vraag of [appellant] zonder vergunning zelfstandige woonruimte op het adres in onzelfstandige woonruimte heeft omgezet. Het college stelt zich op het standpunt dat zich ter plaatse illegale kamergewijze verhuur voordeed, omdat een inspecteur dit tijdens een controle op 30 november 2015 heeft vastgesteld. Zijn bevindingen heeft de inspecteur neergelegd in een op 1 december 2015 op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Het college heeft bij besluit van 7 januari 2016 [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om de illegale kamergewijze verhuur voor 15 april 2016 te beëindigen. Op 4 mei 2016 heeft opnieuw een controle in de woning plaatsgevonden. Tijdens deze controle heeft de inspecteur volgens het college vastgesteld dat [appellant] geen uitvoering heeft gegeven aan het besluit van 7 januari 2016. Zijn bevindingen heeft de inspecteur neergelegd in een op 5 mei 2016 op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Gelet hierop, heeft [appellant] volgens het college een dwangsom verbeurd, die het college bij besluit van 30 juni 2016 heeft besloten in te vorderen.
Beoordeling hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zich geen omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte heeft voorgedaan. Hij voert aan dat in de woning ten tijde van de controles sprake was van een hospitasituatie. Uit een schriftelijke verklaring van 9 september 2016 van één van de drie huurders, volgt dat zij hoofdhuurder was en alles met betrekking tot de verhuur van de kamers in de woning regelde. Vanwege haar ziekte heeft hij echter verschillende beheertaken op zich moeten nemen, zoals het opstellen van de huurcontracten en het innen van de huur, aldus [appellant].
3.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal. De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat het college ervan uit mocht gaan dat ten tijde van de controles op 30 november 2015 en 4 mei 2016 geen sprake was van een hospitasituatie in de woning. Uit de processen-verbaal volgt dat de aanwezige huurders tijdens deze controles afzonderlijk aan de inspecteur hebben verklaard dat zij een eigen kamer van [appellant] huurden en dat zij de huur niet aan een hoofdhuurder, maar rechtstreeks aan [appellant] betaalden. Bovendien volgt uit de bij de processen-verbaal gevoegde huurovereenkomsten dat deze zijn aangegaan met [appellant] en dat de huurders direct aan hem de huur betaalden. Nu, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2681), het kenmerkend is voor een hospitasituatie dat de hoofdhuurder de gehele woning huurt en verantwoordelijk is voor het afdragen van de gehele huur aan de verhuurder, kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn betoog dat hier sprake was van een hospitasituatie. De schriftelijke verklaring van één van de huurders van 9 september 2016, waarin zij heeft verklaard dat zij ten tijde van de controles hoofdhuurder was en zij twee onderhuurders had, doet hier niet aan af. Deze verklaring is immers niet in overeenstemming met hetgeen zij en andere huurders volgens de processen-verbaal hebben verklaard en is pas na de oplegging van de last onder dwangsom afgelegd.
Gelet hierop heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat op 30 november 2015 en 4 mei 2016 kamergewijze verhuur plaatsvond en de woning dus zonder daartoe verleende vergunning was omgezet in onzelfstandige woonruimte. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
Slotsom
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Proceskosten
5.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2018
582-859. BIJLAGE - Wettelijk kader
Huisvestingswet 2014
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
[…]
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten;
[…].
Regionale Huisvestingsverordening Bestuur Regio Utrecht
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
[…]
45. Zelfstandige woonruimte: woonruimte met een eigen toegang, die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat het huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
[…]
Bijlage 1, Artikelsgewijze Toelichting, artikel 1.1, lid 45
Bijzondere vormen van zelfstandige woonruimte zijn de hospitasituatie en de woongroep. Bij een hospes / hospitasituatie is sprake van één hoofdhuurder of eigenaar / bewoner (voor meer dan 50% eigenaar) die maximaal 2 kamers aan in totaal maximaal 2 personen verhuurt. De hoofdhuurder of eigenaar/bewoner kan ook een samenwonend paar zijn, onder voorwaarde dat er sprake is van aantoonbaar gezinsverband en/of (duurzame) relatie blijkend uit een notarieel vastgelegd samenlevingscontract, huwelijksakte of akte van geregistreerd partnerschap. Is dit laatste niet aantoonbaar dan wordt voor de toepassing en uitleg van de hospita regeling uitgegaan van individuele personen die op een bepaald adres woonachtig zijn. Tevens geldt hierbij de eis dat de hoofdhuurder of eigenaar / bewoner het exclusieve gebruiksrecht moet hebben op minimaal 50% van de gebruiksoppervlakte van de woning als bedoeld in NEN 2580. Voor de berekening van de oppervlakte van de woning worden de gemeenschappelijke ruimten, zoals gang, badkamer, keuken en toilet, niet meegerekend. Dit betekent dat de hoofdhuurder of eigenaar / bewoner het exclusieve gebruiksrecht moet hebben op minimaal 50% van die ruimten waarop ofwel de hoofdhuurder of eigenaar / bewoner ofwel de onderhuurder een exclusief gebruiksrecht heeft. Uit de regeling vloeit automatisch voort dat er sprake moet zijn van een huurcontract zowel met de hoofdhuurder als tussen de hoofdhuurder en de onderhuurders.
[…]
Artikel 3.1.1 Werkingsgebied
Het bepaalde in dit hoofdstuk is van toepassing op alle woonruimten.
Artikel 3.1.2 Vergunningvereiste
Het is verboden om zonder vergunning een woonruimte, aangewezen in artikel 3.1.1:
[…]
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.