ECLI:NL:RVS:2018:2153

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
29 juni 2018
Zaaknummer
201801582/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor appartementencomplex aan Oudelandseweg 44 te Woerden

Op 29 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, bestaande uit twee groepen bewoners en een stichting, een voorlopige voorziening vroegen tegen het bestemmingsplan "Oudelandseweg 44" en de omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuw appartementencomplex. De Raad van de gemeente Woerden had op 20 december 2017 het bestemmingsplan vastgesteld, waarna op 11 januari 2018 een omgevingsvergunning werd verleend voor de bouw van het complex. De verzoekers voerden aan dat het plan en de vergunning onrechtmatig waren en dat deze hen in hun woon- en leefklimaat zouden aantasten.

De voorzieningenrechter behandelde de verzoeken op 18 juni 2018 en concludeerde dat de verzoekers niet ontvankelijk waren voor een deel van hun beroep, omdat enkele betrokkenen geen zienswijze hadden ingediend. De rechter oordeelde dat de bezwaren van de verzoekers onvoldoende onderbouwd waren om de besluiten te schorsen. De voorzieningenrechter stelde vast dat de bouw van het appartementencomplex niet zou leiden tot onaanvaardbare vermindering van daglichttoetreding of privacy, en dat de gemeentelijke parkeernota geen verplichting tot een ondergrondse parkeergarage oplegt. De voorzieningenrechter wees de verzoeken om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat de bestreden besluiten naar verwachting stand zouden houden in de bodemprocedure.

De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter geen bindend oordeel geeft in de bodemprocedure, maar dat de betrokken belangen zorgvuldig zijn afgewogen. De verzoekers kregen geen proceskostenveroordeling toegewezen, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

201801582/2/R2.
Datum uitspraak: 29 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1.    [verzoeker sub 1] en anderen, allen wonend te Woerden,
2.    [verzoeker sub 2] en anderen, allen wonend te Woerden,
3.    Stichting Hugo Kotestein, gevestigd te Zegveld, gemeente Woerden,
verzoekers,
en
1.    de raad van de gemeente Woerden,
2.    het college van burgemeester en wethouders van Woerden,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Oudelandseweg 44" vastgesteld.
Bij besluit van 11 januari 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk en het veranderen of aanbrengen van een uitweg aan de Oudelandseweg 44.
Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van de artikelen 3.30 en 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).
Tegen deze twee besluiten hebben [verzoeker sub 1] en anderen, [verzoeker sub 2] en anderen en de Stichting beroep ingesteld. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 18 juni 2018, waar [verzoeker sub 1] en anderen, in de persoon van [gemachtigde], [verzoeker sub 2] en anderen, in de persoon van [verzoeker sub 2] en [gemachtigde], de Stichting, vertegenwoordigd [gemachtigden], de raad en het college, beide vertegenwoordigd door drs. L.C. Lindeman en mr. S. Rijke, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door directeur, als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het plan voorziet in de bouw van een nieuw appartementencomplex met maximaal 20 woningen op een terrein aan de Oudelandseweg in Woerden. In de bestaande situatie staan op het terrein een oud pakhuis met een aangebouwde woning. Voor de bouw van het nieuwe appartementencomplex is de omgevingsvergunning verleend. De verzoeken om een voorlopige voorziening zijn gericht tegen het plan en de omgevingsvergunning voor het bouwen, maar - zoals ter zitting is bevestigd - niet tegen de verleende omgevingsvergunning voor het veranderen of aanbrengen van een uitweg. [verzoeker sub 1] en anderen wonen in het appartementencomplex 'Brediushage' dat aan de zuidzijde van het plangebied staat. [verzoeker sub 2] en anderen wonen aan de overkant van de Oude Rijn, die langs de oostzijde van het plangebied stroomt.
3.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de 11 personen die samen met [verzoeker sub 1] beroep hebben ingesteld geen zienswijze hebben ingediend. Gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb verwacht de voorzieningenrechter dat het beroep, voor zover dat is ingesteld door deze 11 personen, in de bodemprocedure door de Afdeling niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dit betekent dat dit beroep enkel ontvankelijk is voor zover het door [verzoeker sub 1] is ingesteld.
4.    In de procedurele bezwaren die [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen reden voor schorsing van de bestreden besluiten.
Vooralsnog acht de voorzieningenrechter het betoog van [verzoeker sub 1] en anderen dat de raad de zienswijze die door de VvE van appartementencomplex 'Brediushage' is ingediend tegen het ontwerpplan ten onrechte in behandeling heeft genomen - omdat de VvE volgens hen in dit geval niet alle bewoners vertegenwoordigd - in deze bestuursrechtelijke procedure niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden besluiten.
Het betoog van [verzoeker sub 2] en anderen dat de raad en het college in strijd hebben gehandeld met artikel 2:4 van de Awb berust op niet onderbouwde verdenkingen. De voorzieningenrechter acht deze ontoereikend voor het oordeel dat de raad en het college in strijd zouden hebben gehandeld met het verbod op vooringenomenheid. Hetgeen [verzoeker sub 2] en anderen naar voren hebben gebracht is dan ook onvoldoende voor het oordeel dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met artikel 2:4 van de Awb.
5.    De stelling dat het bouwplan niet binnen de uitgangspunten van het voorheen geldende bestemmingsplan "Staatsliedenkwartier" past is juist, maar dat is ook de aanleiding geweest om een nieuw plan vast te stellen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kunnen in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Dat de bouwmogelijkheden in het voorliggende plan afwijken van het voorgaande plan, geeft dan ook op zichzelf geen reden voor schorsing van de bestreden besluiten.
6.    Het plangebied maakt deel uit van de zogenoemde 'historische linten' in de kern van Woerden. In de 'Structuurvisie Woerden 2009-2030' is onder meer vermeld dat het ruimtelijk beleid voor deze linten erop is gericht om zorgvuldig om te gaan met de ruimte, en verdichting van de linten tegen te gaan. Wat betreft de gestelde strijd met deze Structuurvisie, ziet de voorzieningenrechter geen reden om de raad niet te volgen in het standpunt dat hiervan geen sprake is. Hierbij heeft de raad van belang kunnen achten dat weliswaar het bouwvolume toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie - omdat het appartementencomplex hoger wordt - maar dat de oppervlakte van het toekomstige gebouw kleiner is dan van het bestaande pakhuis en de afstand tot de bestaande woning aan de noordzijde van het plangebied groter wordt. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de beoogde nieuwbouw in het plangebied niet tot verdere verdichting leidt.
7.    Voor zover [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en anderen en de Stichting aanvoeren dat het beoogde appartementencomplex te massaal wordt, stelt de voorzieningenrechter vast dat het bestaande appartementencomplex 'Brediushage' - dat naast het plangebied staat - 5 bouwlagen heeft en ongeveer 16 meter hoog is. De maximale bouw- en goothoogtes die het plan toestaat, leiden tot een gebouw dat uit 3 tot 5 bouwlagen mag bestaan, waarvan deels met een kap. Een deel van het gebouw mag maximaal 21 meter hoog worden en kan daarmee hoger worden dan het naastgelegen 'Brediushage', maar dat verschil in bouwhoogte acht de voorzieningenrechter niet zo groot dat moet worden geoordeeld dat de raad niet in redelijkheid een dergelijk bouwvolume passend heeft kunnen achten in vergelijking met de bestaande bebouwing in de omgeving.
8.    Voorts is aangevoerd dat ten onrechte niet is voorzien in een ondergrondse parkeergarage, aangezien bij andere appartementencomplexen in Woerden wel een parkeergarage is aangelegd. Ook betogen [verzoeker sub 2] en anderen en de Stichting dat niet aan de parkeernorm wordt voldaan.
8.1.    Ter zitting is namens de raad toegelicht dat op basis van de gemeentelijke parkeernota geen verplichting bestaat tot de aanleg van een ondergrondse parkeervoorziening. Die parkeernota eist wel dat voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd. Dat vereiste leidt meestal tot de aanleg van een ondergrondse parkeergarage, omdat op binnenstedelijke locaties in veel gevallen bovengronds niet genoeg ruimte aanwezig is. De voorzieningenrechter volgt verzoekers dan ook niet in hun betoog dat het plan ten onrechte niet voorziet in een ondergrondse parkeergarage.
8.2.    In paragraaf 8.1 van de plantoelichting is gemotiveerd waarom in dit geval van de gemeentelijke parkeernormen is afgeweken. Op basis daarvan zouden 36 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd. De raad is daarvan afgeweken en die afwijking leidt ertoe dat 2 parkeerplaatsen minder zullen worden aangelegd. Niet in geschil is dat 34 parkeerplaatsen zullen worden aangelegd en evenmin is bestreden dat in het plangebied voldoende ruimte daarvoor beschikbaar is. Dat die 34 parkeerplaatsen ook feitelijk op eigen terrein kunnen worden aangelegd is inzichtelijk gemaakt in paragraaf 2.5 van de plantoelichting. Overigens is in de plantoelichting vermeld dat eventueel wel ruimte beschikbaar is voor 36 parkeerplaatsen. Gezien het voorgaande verwacht de voorzieningenrechter niet dat het plan tot parkeerproblemen zal leiden.
9.    In het kader van de aantasting van hun woon- en leefklimaat hebben [verzoeker sub 1] en anderen aangevoerd dat het plan leidt tot een vermindering van daglichttoetreding in hun woningen, een verlies aan uitzicht en dat aan de noordzijde van hun appartementencomplex windhinder zal ontstaat door het nieuwe hoge appartementencomplex. [verzoeker sub 2] en anderen hebben in dit verband aangevoerd dat het plan leidt tot een vermindering van hun privacy en dat de uitgevoerde bezonningsstudie ten onrechte bepaalde tijdstippen buiten beschouwing laat.
Gezien de afstand van meer dan 9 meter tussen het toekomstige appartementengebouw en de noordgevel van 'Brediushage' - wat ongeveer dezelfde afstand is als tot het bestaande pakhuis - ziet de voorzieningenrechter geen reden om de raad niet te volgen in het standpunt dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare vermindering van de daglichttoetreding. [verzoeker sub 1] en anderen wijzen terecht erop dat het beoogde gebouw tot verlies aan uitzicht in noordelijke richting leidt, maar de raad heeft dit verlies aan uitzicht naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid niet onaanvaardbaar kunnen achten. Het uitzicht in de overige richtingen - waaronder het zicht in oostelijk richting op de Oude Rijn - blijft door het plan onaangetast. Naar windhinder is onderzoek gedaan, waarvan het rapport als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Daarin wordt geconcludeerd dat de hoogte van 21 meter in combinatie met de breedte van de gevel van het toekomstige gebouw niet zal leiden tot windhinder of windgevaar. Dit geeft de voorzieningenrechter geen reden voor schorsing van de bestreden besluiten.
Gelet op de afstand van 40 meter of meer tussen het plangebied en de woningen van [verzoeker sub 2] en anderen, waarbinnen ook nog de Oude Rijn ligt, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat het plan tot een onaanvaardbare aantasting van hun privacy zal leiden. Verder ziet de voorzieningenrechter geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bezonningsstudie die als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Bij dergelijke bezonningsstudies is het gebruikelijk dat naar een dag in het voorjaar, zomer, najaar en winter wordt gekeken en daarbij de schaduwwerking op een aantal tijdstippen per dag inzichtelijk wordt gemaakt. Dat is in dit geval ook gedaan en daarbij zijn tijdstippen van 10 uur ’s ochtends tot 7 uur ’s avonds gebruikt voor de visualisaties van de schaduw. Daaruit blijkt genoegzaam dat bij de woningen van [verzoeker sub 2] en anderen in het voor- en najaar vanaf 4 uur ’s middags en in de zomer pas vanaf 7 uur ’s avonds sprake kan zijn van schaduwwerking. Dit betekent ook dat gedurende het grootste deel van de dag geen sprake is van schaduwwerking door het beoogde appartementencomplex.
10.    Wat betreft de gestelde aantasting van het historische jaagpad stelt de voorzieningenrechter vast dat het bewuste jaagpad zich niet in het plangebied bevindt, maar aan de overzijde van de Oude Rijn ligt. De afstand van dit jaagpad tot het plangebied is meer dan 20 meter. Het jaagpad heeft formeel geen beschermde status. In de enkele stelling van de Stichting dat aantasting plaatsvindt, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de sloop van een in onbruik geraakt pakhuis en bouw van een appartementencomplex op een grotere afstand van het jaagpad een onaanvaardbare negatieve invloed zou hebben op de cultuurhistorische dan wel recreatieve waarde van het jaagpad.
11.    Gelet op het voorgaande verwacht de voorzieningenrechter niet dat de bestreden besluiten in de bodemprocedure geen stand zullen kunnen houden. Gelet op de betrokken belangen bestaat daarom geen aanleiding om in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen, zodat de verzoeken worden afgewezen.
12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Van Diepenbeek    w.g. Vreugdenhil
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2018
571.