ECLI:NL:RVS:2018:2179

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
201804349/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvraag verblijfsvergunning regulier

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 28 september 2017 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Hierop heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 20 november 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, heeft op 24 april 2018 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A. Kurt, hoger beroep ingesteld. De termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift eindigde op 22 mei 2018, maar het hogerberoepschrift werd pas op 23 mei 2018 ingediend. De vreemdeling voerde aan dat zij het hogerberoepschrift niet tijdig kon indienen omdat zij op de laatste dag niet over het dossier beschikte, dat zich in een afgesloten kast bevond die zij niet kon openen door een defect. De Raad van State oordeelde echter dat deze omstandigheden niet als een geldige reden konden worden aangemerkt voor het verzuim, aangezien de problemen met de kast voor risico van de vreemdeling kwamen.

De Raad van State heeft daarom het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 juli 2018.

Uitspraak

201804349/1/V2.
Datum uitspraak: 2 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 24 april 2018 in zaak nr. 17/16362 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 20 november 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Kurt, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken.
2.    De aangevallen uitspraak is verzonden op 24 april 2018, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 22 mei 2018 is geëindigd. Het hogerberoepschrift is op 23 mei 2018 bij faxbericht verzonden en bij de Raad van State ingekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift derhalve niet tijdig ingediend.
3.    Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de gemachtigde van de vreemdeling aangevoerd dat zij het hogerberoepschrift niet tijdig heeft kunnen indienen, omdat zij op de laatste dag dat dit mogelijk was niet beschikte over het dossier. Dit bevond zich in een afgesloten dossierkast die zij wegens een defect daaraan niet kon openen.
Dit kan niet worden aangemerkt als feit of omstandigheid in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de vreemdeling in verzuim is geweest, omdat de problemen met de kast voor risico van de vreemdeling komen.
4.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Fernandez
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2018
753.