ECLI:NL:RVS:2018:2179
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvraag verblijfsvergunning regulier
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 28 september 2017 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Hierop heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 20 november 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, heeft op 24 april 2018 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A. Kurt, hoger beroep ingesteld. De termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift eindigde op 22 mei 2018, maar het hogerberoepschrift werd pas op 23 mei 2018 ingediend. De vreemdeling voerde aan dat zij het hogerberoepschrift niet tijdig kon indienen omdat zij op de laatste dag niet over het dossier beschikte, dat zich in een afgesloten kast bevond die zij niet kon openen door een defect. De Raad van State oordeelde echter dat deze omstandigheden niet als een geldige reden konden worden aangemerkt voor het verzuim, aangezien de problemen met de kast voor risico van de vreemdeling kwamen.
De Raad van State heeft daarom het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 juli 2018.