ECLI:NL:RVS:2018:2184

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
201802467/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Buitengebied Noord gemeente Bodegraven-Reeuwijk

Op 4 juli 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen een verzoeker en de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Het verzoeker betreft een besluit van de raad van 22 november 2017, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Noord" is vastgesteld. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zich niet kan verenigen met de aan zijn perceel toegekende bestemming en de beperkingen die dit met zich meebrengt voor zijn agrarische activiteiten.

Tijdens de zitting op 19 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld. Verzoeker, bijgestaan door een gemachtigde, heeft zijn bezwaren toegelicht, terwijl de raad vertegenwoordigd was door F. Kiesow-Botyanovska, B.A. Drost-Westland en C.M. Kortekaas-Panis. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De raad heeft toegelicht dat de aan de gronden van verzoeker toegekende bestemming "Agrarisch met waarden" ruimte biedt voor bepaalde activiteiten, maar dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat de aan hem opgelegde beperkingen onterecht zijn en dat er geen spoedeisend belang is voor de gevraagde voorzieningen. De proceskosten zijn niet toegewezen, en de uitspraak is openbaar gedaan op 4 juli 2018.

Uitspraak

201802467/2/R3.
Datum uitspraak: 4 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 juni 2018, waar [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door F. Kiesow-Botyanovska, B.A. Drost-Westland en C.M. Kortekaas-Panis, zijn verschenen. Verder zijn Sint Laurensfonds, vertegenwoordigd door mr. L. van Schie-Kooman, advocaat te Rotterdam, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Den Haag, gehoord.
Buiten bezwaar van de andere partijen heeft de raad ter zitting nadere stukken overgelegd.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Plan en inhoud verzoek
2.    Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor het noordelijke deel van het buitengebied van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk.
3.    Het verzoek van [verzoeker] heeft betrekking op een deel van zijn perceel, kadastraal bekend als gemeente Bodegraven, sectie […], nr. […], aan [locatie] te Nieuwerbrug. Op dit perceel staat een stal. Aan de gronden waarop deze stal staat zijn in het plan de bestemming "Agrarisch met waarden", de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - dierenverblijf en opslag van stro (saw-div-op)" (hierna: de aanduiding) en een bouwvlak toegekend.
4.     [verzoeker] kan zich niet verenigen met de aanduiding, omdat deze volgens hem de aan hem toegestane agrarische activiteiten in en rondom zijn stal ten onrechte inperkt. Hij wijst er in dat kader op dat hij voor deze agrarische activiteiten in het verleden een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer heeft gedaan. Het gaat daarbij om de opslag van hooi en de stalling van machines en werktuigen binnen de stal alsmede een akkerbouwtak.
Verder vindt hij het onduidelijk of het plan het fokken van schapen toestaat. Hij wijst in dat kader erop dat artikel 3, lid 3.1, onder l, van de planregels bepaalt dat op de gronden van de stal alleen het stallen van schapen mag plaatsvinden, terwijl volgens hem niet duidelijk is wat onder het stallen van schapen moet worden verstaan.
4.1.    Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt:
"De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[…];
l. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - dierenverblijf en opslag van stro (saw-div-op)’: uitsluitend een stal ten behoeve van de opslag van stro en het stallen van schapen’;
[…]".
4.2.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat het opslaan van hooi en het stallen van machines en werktuigen binnen de stal zijn toegestaan, mits deze activiteiten plaatsvinden ten behoeve van de schapenhouderij. Voor zover [verzoeker] stelt dat de aanduiding geen duidelijkheid biedt of het fokken van schapen is toegestaan, heeft de raad in zijn verweerschrift toegelicht dat het fokken van schapen niet als gebruik wordt aangemerkt dat strijdig is met het plan. Omdat gelet op het vorenstaande niet valt te verwachten dat het bevoegde gezag met betrekking tot deze activiteiten over zal gaan tot handhaving, is met het treffen van een voorlopige voorziening voor deze activiteiten geen spoedeisend belang gemoeid.
4.3.    Ten aanzien van de stelling van [verzoeker] dat het plan ten onrechte geen akkerbouwtak op zijn perceel toestaat, overweegt de voorzieningenrechter dat een voorlopige voorziening die dit mogelijk zou maken - behoudens uitzonderlijke omstandigheden - te verstrekkend van aard is. Van uitzonderlijke omstandigheden die nopen tot een andere conclusie is niet gebleken.
5.    [verzoeker] voert voorts aan dat het aan zijn perceel toegekende bouwvlak ten opzichte van het vorige bestemmingsplan ten onrechte is verkleind. In dat kader wijst hij erop dat het plan geen opslag van voer buiten het bouwvlak toestaat, terwijl de door hem gedane melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer eveneens betrekking had op het opslaan van voer buiten de stal. Voorts is volgens [verzoeker] een groter bouwvlak vereist voor het uitbreiden van zijn bedrijf met een nieuwe schapenschuur.
5.1.    De raad stelt dat de acceptatie van een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet betekent dat de gemelde activiteit planologisch wordt toegestaan. Verder stelt de raad dat [verzoeker] tot op heden geen aanvraag met ruimtelijke onderbouwing heeft ingediend voor voeropslag ten oosten van de stal.
5.2.    Ter zitting is vast komen te staan dat [verzoeker] op dit moment over ongeveer 50 schapen beschikt, terwijl aan hem in 2011 een omgevingsvergunning voor het bouwen van een stal is verleend die ruimte biedt aan 200 schapen, het stallen van machines en de opslag van stro en hooi. Gelet op de omvang van de stal is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat in de stal onvoldoende ruimte resteert om al het voer op te slaan, waaronder het voer dat [verzoeker] buiten wenst op te slaan. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat wat betreft de mogelijkheid om voer op te slaan ten oosten van de stal geen sprake is van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk maakt.
Voorts is een voorlopige voorziening die een groter bouwvlak toekent ten behoeve van de oprichting van een nieuwe schuur - behoudens uitzonderlijke omstandigheden, waarvan hier niet is gebleken - te verstrekkend van aard.
Conclusie
6.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Proceskosten
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Uylenburg    w.g. Lap
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018
288-817.