ECLI:NL:RVS:2018:2213

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
201707120/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering jaarontheffing voor inrijden afgesloten binnenstad door cateringbedrijf

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant], die een jaarontheffing heeft aangevraagd voor het inrijden van de afgesloten binnenstad van Alkmaar. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze aanvraag op 3 juni 2016 afgewezen, omdat de aanvraag niet voldeed aan de beleidsregels van het 'Ontheffingenbeleid Parkeren'. Het college stelde dat ondernemers in beginsel hun winkel of horecabedrijf binnen de vastgestelde venstertijden moeten bevoorraden, en dat er slechts in uitzonderlijke gevallen ontheffingen kunnen worden verleend. De rechtbank Noord-Holland heeft de beslissing van het college op 26 juli 2017 bevestigd, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 15 juni 2018 heeft [appellant] toegelicht dat hij een brasserie en een cateringbedrijf exploiteert, maar het college heeft geoordeeld dat hij niet heeft aangetoond dat zijn bedrijf voldoet aan de criteria voor een ontheffing. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geconcludeerd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat ten minste 20% van zijn bedrijfsactiviteiten of omzet uit cateringactiviteiten bestond in 2016, zoals vereist door de beleidsregels. Het college heeft ook geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule toe te passen, en het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde eveneens, omdat andere bedrijven in vergelijkbare situaties wel aan de voorwaarden voldeden.

De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen proceskosten aan de orde gesteld.

Uitspraak

201707120/1/A2.
Datum uitspraak: 4 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] h.o.d.n. [bedrijf 1], wonend te Alkmaar,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 juli 2017 in zaak nr. 16/5142 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2016 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een jaarontheffing voor het inrijden van de afgesloten binnenstad afgewezen.
Bij besluit van 14 oktober 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 26 juli 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. drs. L.T. van Eyk van Heslinga, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.R. Wester en mr. M.A. de Langen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] exploiteert sinds ongeveer vier jaar een brasserie of lunchroom genaamd [bedrijf 1] aan de [locatie 1] te Alkmaar. Sinds 17 mei 2016 exploiteert hij tevens [bedrijf 2] aan de [locatie 2]-[locatie 3]. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] formeel één onderneming zijn. [bedrijf 2] verzorgt de catering op feestjes en andere bijeenkomsten en maakt sinds de zomer van 2017 een sterke groei door, aldus [appellant].
2.    Het college heeft het "Ontheffingenbeleid Parkeren" vastgesteld, dat op 1 februari 2015 in werking is getreden. In het Ontheffingenbeleid is vermeld dat begin deze eeuw de binnenstad op bepaalde tijden is afgesloten voor gemotoriseerd verkeer om een prettig winkelklimaat en goede uitgaanssfeer te creëren en ter waarborging van de veiligheid van voetgangers en fietsers. Inmiddels zijn ook de nachtrust van de bewoners en het stimuleren van andere vervoerwijzen, zoals de fiets, het openbaar vervoer en te voet, argumenten voor deze afsluiting. Verder past een autoluw gebied bij het historische karakter van de binnenstad. Om de winkel- en horecagelegenheden in de afgesloten binnenstad te kunnen bevoorraden zijn laad- en lostijden voor gemotoriseerd verkeer, de zogenoemde ‘venstertijden’, in de ochtend en aan het einde van de middag vastgesteld. In het Ontheffingenbeleid zijn beleidsregels opgenomen voor het verlenen van jaarontheffingen voor de toegang tot de afgesloten binnenstad buiten deze venstertijden. Ter zitting heeft het college toegelicht dat jaarontheffingen steeds worden verleend voor de periode 1 februari tot en met 31 januari van het volgende jaar.
3.    Het college heeft de aanvraag om ontheffing geweigerd, omdat de aanvraag volgens het college niet past binnen de beleidsregels van het Ontheffingenbeleid. Volgens het besluit van 14 oktober 2016 moeten ondernemers in beginsel hun winkel of horecabedrijf bevoorraden binnen de venstertijden. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. Gelet op het algemeen belang dat wordt nagestreefd met het instellen van een autovrije binnenstad, is het college zeer terughoudend met het verlenen van ontheffingen. In hoofdstuk 3 van het Ontheffingenbeleid zijn de categorieën van bedrijven die voor een ontheffing in aanmerking komen vermeld. Het bedrijf van [appellant] valt volgens het besluit niet onder één van deze categorieën. Volgens het besluit heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat zijn bedrijf een cateringbedrijf is in de zin van de beleidsregels. Het college ziet verder geen reden toepassing te geven aan de hardheidsclausule, nu de lunchroom van [appellant] binnen de venstertijden kan worden bevoorraad en voor incidentele gevallen een dagontheffing kan worden aangevraagd. Het college verwacht verder dat de precedentwerking van het verlenen van een ontheffing aan [appellant] groot zal zijn, aldus het besluit.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bedrijf van [appellant] niet valt onder één van de criteria van de beleidsregels.
Behandeling van het hoger beroep
4.    Partijen zijn verdeeld over de vraag of [appellant] heeft aangetoond dat hij in 2016 in de afgesloten binnenstad een bedrijf met cateringactiviteiten in de zin van het Ontheffingenbeleid exploiteerde.
4.1.    In het Ontheffingenbeleid, paragraaf 3. Beleidsregels, is het volgende vermeld.
"Ontheffing kan worden verleend op grond van de onderstaande beleidsregels:
A. Cateringwaren - binnenstad
Voor catering die gevestigd is in de afgesloten binnenstad is het niet mogelijk om binnen de laad- en lostijden hun gekoelde waren te laden en lossen. Het betreft de volgende bedrijven:
*    Maaltijdbezorgende bedrijven (niet met brommers/scooter, maar wel met een (gekoelde) personenwagen of bedrijfswagen)
*    Cateringbedrijven en restaurants met catering die in de afgesloten binnenstad gevestigd zijn.
De onderstaande ontheffing(en) kunnen worden verleend: Ontheffing 1: toegang afgesloten binnenstad (tijdens k.w.t.) Ontheffing 2: toegang afgesloten binnenstad (buiten k.w.t.) Ontheffing 6: toegang afgesloten binnenstad en parkeren Breedstraat (altijd geldig)
Voorwaarden:
Aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
Bedrijf dient ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel Cateringbedrijven en restaurants, die catering doen, dienen gevestigd te zijn in de afgesloten binnenstad. Bij de start van een cateringactiviteit is een proefperiode van 6 maanden van toepassing. Daarna dient het bedrijf of restaurant opnieuw een aanvraag in te dienen waarbij ze aantonen dat 20% van de bedrijfsactiviteiten of omzet bestaat uit cateringactiviteiten. De auto moet op naam staan van het bedrijf.
[…]"
4.2.    Op de aanvraag van 2 juni 2016 heeft [appellant] als reden voor de gevraagde ontheffing vermeld: "laden lossen - extreme omstandigheden - reparaties spoed leveringen". In het bezwaarschrift heef [appellant] aangevoerd een ontheffing nodig te hebben voor spoedbevoorrading. Deze redenen voldoen niet aan de criteria van de beleidsregels voor het verlenen van een ontheffing.
Op de hoorzitting van de bezwaarcommissie op 5 september 2016 heeft [appellant] gesteld dat hij wekelijks op de donderdagavond de catering voor andere binnenstadondernemers verzorgt. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] daarmee niet heeft aangetoond dat hij een bedrijf met cateringactiviteiten als bedoeld in de beleidsregels exploiteert. Daarvoor moest hij immers aantonen dat van de bedrijfsactiviteiten of omzet 20% bestaat uit cateringactiviteiten.
4.3.    [appellant] heeft in hoger beroep een eerder bij het college ingediende door DJB-advies opgestelde omzetverklaring van 21 september 2017 overgelegd. Daarin zijn voor de periode 1 januari 2017 tot en met 30 juni 2017 de omzet van het bedrijf van [appellant] en het aandeel catering van die omzet in euro’s vermeld. Volgens deze verklaring bedroeg in de eerste helft van 2017 het aandeel catering iets meer dan 20% van de omzet van het bedrijf van [appellant].
Deze omzetverklaring kan niet tot het oordeel leiden dat het college de gevraagde ontheffing voor 2016 moest verlenen, alleen al omdat in de verklaring niets is vermeld over de omzet in 2016.
4.4.    De conclusie is dat het college de gevraagde jaarontheffing voor 2016 in redelijkheid heeft kunnen weigeren, omdat [appellant] niet heeft aangetoond dat in dat jaar ten minste 20% van de bedrijfsactiviteiten of de omzet van zijn bedrijf uit cateringactiviteiten bestond.
Het betoog faalt.
5.    Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college hem op grond van de hardheidsclausule van de beleidsregels een jaarontheffing had moeten verlenen, faalt eveneens. [appellant] heeft niet gemotiveerd aangevoerd waarom het college hem in dit geval op grond van de hardheidsclausule van de beleidsregels een jaarontheffing moest verlenen.
6.    Het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel faalt ook. Van de bedrijven die [appellant] ter zitting heeft genoemd, is alleen restaurant Elhorst aan de Laat 150 met zijn bedrijf vergelijkbaar. Het college heeft ter zitting echter onweersproken meegedeeld dat de eigenaar van dit restaurant heeft aangetoond dat ten minste 20% van de bedrijfsvoering of omzet uit cateringactiviteiten bestaat.
Slotsom
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De rechtbankuitspraak moet worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018
507.