ECLI:NL:RVS:2018:2219

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
201707131/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
  • H. Bolt
  • F.D. van Heijningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor bouwproject in Sittard

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 26 juli 2017 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant, wonend te Sittard, had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 19 september 2016 door het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen was verleend. Deze vergunning betrof de bouw van 28 woningen met een parkeergarage en de wijziging van 5 appartementen op verschillende percelen in Sittard. De appellant vreest geluidsoverlast van de ondergrondse parkeergarage en betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan ondeugdelijk is. Hij stelt dat de geluidsonderzoeken niet kloppen en dat de geluidshinder de wettelijke normen overschrijdt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 februari 2018 ter zitting behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De Afdeling concludeert dat de in- en uitrit van de parkeergarage, die in het huidige bouwplan anders is gesitueerd dan in een eerder plan, geen afwijking van het bestemmingsplan inhoudt. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201707131/1/A1.
Datum uitspraak: 4 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 juli 2017 in zaak nrs. 16/3517 en 16/3110 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2016 heeft het college [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, planologisch strijdig gebruik en slopen, ten behoeve van het realiseren van 28 woningen met parkeergarage en het wijzigen van 5 appartementen, op de percelen Engelenhof 1 tot en met 15 en 17 tot en met 29, Pullestraat 12 en Pullestraat 2 tot en met 10 te Sittard (hierna: de percelen).
Bij uitspraak van 26 juli 2017 heeft de rechtbank het door onder meer [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2018, waar [appellant], vergezeld door drs. O.A.M. Beckers, deskundige, bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door J.F.M. Giesen, vergezeld door ing. M.H.M. van Kesteren, deskundige, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.
Overwegingen
1.    Aan het bouwplan is de "Ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van een omgevingsvergunning voor het project Engelenhof te Sittard" van Sweco Nederland B.V. van 25 juli 2016 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing) ten grondslag gelegd. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt het volgende.
Het bouwplan voorziet in 10 woonblokken. Deze zijn 2 tot 3 verdiepingen hoog en voorzien van een kap. Zij hebben de maat en schaal van de omliggende bebouwing in de Pullestraat en de Putstraat. De afzonderlijke woonblokken vormen samen een plek met doorgangen waarbij men steeds uitkomt op de randen van het plangebied of op een pleintje. Openbare doorgangen tussen de woonblokken worden afgewisseld met pleintjes en privétuinen en -hofjes. Het nieuwbouwgedeelte bevat in totaal 33 wooneenheden, waarvan 5 appartementen. Onder het geheel bevindt zich een stallingsruimte voor 46 auto’s, inclusief bergingen.
Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt verder dat het bouwplan is voorafgegaan door een eerder bouwplan voor de bouw van 49 woningen met een ondergrondse parkeergarage op de percelen. Over dat bouwplan, waarop de besluiten van het college van 3 oktober 2007, 14 januari 2008 en 22 februari 2011 betrekking hebben, heeft de Afdeling bij de uitspraak van 26 oktober 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU1613) geoordeeld. Dit bouwplan is evenwel niet uitgevoerd.
Op 1 april 2014 heeft [vergunninghoudster] de aanvraag voor het thans aan de orde zijnde bouwplan ingediend. In de ruimtelijke onderbouwing wordt over het verschil tussen het oude en het nieuwe bouwplan vermeld dat het ensemble van de huidige 10 woonblokken compacter is dan de 7 woonblokken in het vorige plan. Ook zijn de woonblokken nu lager, te weten 2 tot 3 verdiepingen en eerder 3 tot 4 verdiepingen. Het project is gesitueerd binnen een beschermd stadsgezicht. In de ruimtelijke onderbouwing wordt opgemerkt dat met het thans aan de orde zijnde bouwplan de kwaliteiten van het gebied zoals korrel, maat en schaal bewaard zijn gebleven en dat dit ook bij verdere ontwikkeling van het gebied uitgangspunt moet blijven. De uitgangspunten van het stedenbouwkundig ontwerp zijn daarnaar, volgens de ruimtelijke onderbouwing.
2.    Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Centrum Sittard" (hierna: het bestemmingsplan). Dit bestemmingsplan is blijkens de ruimtelijke onderbouwing op 26 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld, teneinde het hiervoor besproken oorspronkelijke bouwplan positief te bestemmen. Het bestemmingsplan staat in rechte vast.
Het thans aan de orde zijnde bouwplan is daarmee in strijd, omdat op diverse locaties hoofdgebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd en op diverse plaatsen gebouwen worden gebouwd in de bestemmingen "Tuin" en "Verkeer-verblijfsgebied".
Het college heeft de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verleend, teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken.
3.    [appellant] woont op het perceel [locatie] te Sittard. Zijn woning is gelegen schuin tegenover de ingang van de ondergrondse parkeergarage die deel uitmaakt van het bouwplan. Hij kan zich niet met het besluit verenigen, omdat hij vreest geluidsoverlast van de ondergrondse parkeergarage te zullen ondervinden.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het besluit is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Hij voert daartoe aan dat de geluidsonderzoeken die het college aan dit standpunt ten grondslag heeft gelegd ondeugdelijk zijn. Volgens hem is daarin onder meer uitgegaan van onjuiste bronvermogens en is bij de geluidsmetingen de afstand van het midden van de uitrit tot aan het midden van het dichtstbij gelegen raam van zijn woning onjuist bepaald. De rechtbank heeft volgens hem verder miskend dat het berekende equivalente geluidsniveau veroorzaakt door voertuigbewegingen van en naar de parkeergarage in de Pullestraat, de voorkeursgrenswaarde van ten hoogste 50 dB(A) in de dagperiode op de gevels van de woningen Pullestraat 1 tot en met 3a overschrijdt.
Aldus heeft de rechtbank evenmin onderkend dat als wordt gerekend met representatieve bronvermogens en met de juiste afstand van de in- en uitrit van de parkeergarage tot aan het dichtstbijzijnde raam, niet zonder meer gesteld kan worden dat aan de binnenwaarden volgens artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit wordt voldaan, aldus [appellant].
4.1    Het college heeft zich in de schriftelijke uiteenzetting, alsmede in het verweer in beroep en in het ‘Reactiedocument zienswijzen’ dat deel uitmaakt van het besluit van 19 september 2016, op het standpunt gesteld dat de bouw van de in het bouwplan begrepen ondergrondse parkeergarage in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Het heeft daarbij mede gewezen op de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2011, waarbij de besluiten van 3 oktober 2007 en 14 januari 2008 in stand zijn gebleven, en gesteld dat de bouwmogelijkheden die de op 14 januari 2008 verleende bouwvergunning biedt, volledig in het bestemmingsplan zijn ingepast. Het college stelt zich op het standpunt dat de afwijkingen van het bestemmingsplan waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, niet zien op de parkeergarage, zodat te dien aanzien geen planologische afweging behoeft te worden gemaakt. Het college heeft echter desalniettemin akoestisch onderzoek laten uitvoeren, naar het stelt omdat de parkeergarage integraal onderdeel uitmaakt van het project.
4.2    De rechtbank heeft in overeenstemming met het standpunt van het college vastgesteld dat de te bouwen ondergrondse parkeergarage past binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Daarmee is derhalve ook de planologische afweging te dien aanzien naar het oordeel van de rechtbank bij de vaststelling van het bestemmingsplan gemaakt. De rechtbank heeft echter in de omstandigheid dat, naar niet in geschil is, de in- en uitrit van de parkeergarage in het huidige bouwplan anders is gesitueerd dan in het eerdere, een afwijking van het bestemmingsplan gezien, waarvan de ruimtelijke gevolgen dienen te worden beoordeeld. De rechtbank is daartoe overgegaan en is tot het oordeel gekomen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
4.3    De Afdeling heeft zich, onder meer ter zitting, allereerst gebogen over de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college zich met juistheid op het standpunt stelt dat de bouw van de van het bouwplan deel uitmakende ondergrondse parkeergarage past binnen het geldende bestemmingsplan.
Naar het oordeel van de Afdeling is dit het geval. Blijkens de verbeelding van het bestemmingsplan is aan het totale deel van de percelen waaronder de parkeergarage is voorzien, de functieaanduiding ‘parkeergarage’ toegekend. Dit betreft derhalve ook het gebouw waarin de in- en uitrit van de parkeergarage is voorzien, gebouw H, gelegen aan de Pullestraat.
Niet in geschil is dat de in- en uitrit in het huidige bouwplan anders is gesitueerd dan in het eerdere bouwplan, in die zin dat deze in het huidige bouwplan is voorzien op de begane grond van het rechterdeel van gebouw H en in het eerdere bouwplan was voorzien op de begane grond van het linkerdeel van gebouw H. Daarmee is de in- en uitrit ongeveer 6 m opgeschoven in noordelijke richting, verder weg van de woning van [appellant].
Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat die omstandigheid geen afwijking van het bestemmingsplan inhoudt. Het bestemmingsplan staat zoals vermeld voor het gehele relevante gedeelte van de percelen de parkeergarage toe, waarbij niet specifiek iets is bepaald over de in- en uitrit. Volgens het bestemmingsplan kan de in- en uitrit zich dus, voor zover thans relevant, zowel in het linker- als in het rechtergedeelte van gebouw H bevinden.
De planologische afweging ten aanzien van de bouwmogelijkheid van de ondergrondse parkeergarage en de daarbij behorende in- en uitrit is derhalve reeds bij de vaststelling van het bestemmingsplan gemaakt. Dat ook daarbij, zoals [appellant] betoogt, van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan bij het uitgevoerde geluidsonderzoek kan in deze procedure niet meer aan de orde worden gesteld.
Nu vastgesteld moet worden dat het bestemmingsplan de parkeergarage en de daarbij behorende in- en uitrit toestaat en de gronden van [appellant] zich uitsluitend richten tegen de ruimtelijke effecten daarvan, kunnen deze gronden reeds daarom geen doel treffen.
4.4    Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 19 september 2016 terecht, zij het op andere gronden, ongegrond heeft verklaard.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. H. Bolt en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. Hoekstra    w.g. Bolleboom
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018
641.