201703662/1/A3.
Datum uitspraak: 4 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 maart 2017 in zaak nr. 16/7094 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directeur der gemeentebelastingen van de gemeente Den Haag.
Procesverloop
Bij brief van 26 maart 2015 heeft de directeur [appellant] medegedeeld dat hij de elektronische weg niet uitdrukkelijk heeft opengesteld voor het indienen van informatieverzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) en dat het verzoek van [appellant] op grond van de Wob om die reden niet is ontvangen.
Bij besluit van 26 juli 2016 heeft de directeur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De directeur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2018, waar de directeur, vertegenwoordigd door mr. L.S. Veenstra, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij faxbericht van 19 september 2014 heeft [appellant] op grond van de Wob een verzoek (hierna: Wob-verzoek) ingediend bij de directeur. Vervolgens heeft [appellant] op 18 oktober 2014 per fax een ingebrekestelling ingediend. Bij per fax verstuurde brief van 7 januari 2015 heeft [appellant] de directeur verzocht de verbeurde dwangsom aan hem over te maken. Bij per fax verstuurde brief van 11 februari 2015 heeft [appellant] dit nogmaals verzocht.
Naar aanleiding van een brief van [appellant] van 23 maart 2015, heeft de directeur bij brief van 26 maart 2015 [appellant] medegedeeld dat het per 3 juni 2014 niet langer mogelijk is om per fax of per e-mail een Wob-verzoek in te dienen. De directeur stelt dat hij om die reden nooit een verzoek van [appellant] heeft gekregen en dat van een ingebrekestelling geen sprake kan zijn. De directeur heeft het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de brief van 26 maart 2015 volgens hem een feitelijke mededeling betrof op grond van artikel 2:15, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en daardoor niet voor bezwaar vatbaar is.
De aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat het voor risico van [appellant] komt dat hij het Wob-verzoek per fax heeft ingediend en dit verzoek daardoor niet door de directeur is ontvangen. Volgens de rechtbank is de brief van 26 maart 2015 een mededeling als bedoeld in artikel 2:15 van de Awb. De rechtbank oordeelt dat de mededeling geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb en daardoor niet voor bezwaar vatbaar is.
Het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij geen termijn heeft gehad om het verzuim te herstellen. Op grond van artikel 2:15, vierde lid, van de Awb had de directeur aan [appellant] moeten mededelen dat het Wob-verzoek niet in behandeling zou worden genomen, aldus [appellant]. Volgens [appellant] zijn de door hem verstuurde faxberichten wel aangekomen bij de directeur. [appellant] betoogt dat de rechtbank daarom ten onrechte heeft geoordeeld dat het indienen van een Wob-verzoek via een faxbericht voor zijn eigen risico komt, omdat de gemeente Den Haag niet is ingericht op het ontvangen van faxberichten.
Voorts stelt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de brief van 26 maart 2015 geen besluit is. Het uitdrukkelijk afwijzen van een verzoek om vaststelling van een dwangsom is volgens [appellant] wel gericht op rechtsgevolg en daardoor een besluit in de zin van de Awb. Doordat een bezwaarclausule aan deze brief was toegevoegd mocht [appellant], zo stelt hij, ervan uitgaan dat deze brief een besluit was.
Wettelijk kader
4. Artikel 1:3, eerste en derde, van de Awb luidt:
‘1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.’
Artikel 2:13, eerste lid, van de Awb luidt: ‘In het verkeer tussen burgers en bestuursorganen kan een bericht elektronisch worden verzonden, mits de bepalingen van deze afdeling in acht worden genomen.’
Artikel 2:15, eerste en vierde lid, van de Awb luidt:
‘1. Een bericht kan elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.
4. Het bestuursorgaan deelt een weigering op grond van dit artikel zo spoedig mogelijk aan de afzender mede.’
Artikel 7:1, eerste lid, van de Awb luidt: ‘Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.’
Artikel 8:1 van de Awb luidt: ‘Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.’
Artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb luit: ‘Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:
a. inhoudende een weigering op grond van artikel 2:15.’
Beoordeling hoger beroep
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 3 december 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BG5897), blijkt uit de memorie van toelichting bij de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer (Kamerstukken II 2001/02, 28 483, nr. 3, blz. 12 en 13), waarbij afdeling 2.3 van de Awb is ingevoerd, dat een bestuursorgaan voor zover het dat wenselijk acht de elektronische weg kan openen voor een of meer categorieën van berichten, opdat het zijn organisatie en werkprocessen vooraf afdoende gereed kan maken voor het afhandelen van elektronisch ingediende berichten van de desbetreffende categorie. Daarbij is differentiatie mogelijk. Hieruit volgt dat een bericht slechts langs elektronische weg bij een bestuursorgaan kan worden ingediend indien voldoende duidelijk is dat deze weg voor de desbetreffende berichtencategorie is opengesteld. 5.1. De directeur heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting betoogd dat bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 3 juni 2014 (Afsluiting Digitale Weg (E-mail, Fax) voor het indienen WOB-Verzoeken) is bepaald dat de e-mail en fax niet zijn opengesteld als wegen waarop een Wob-verzoek kan worden ingediend. Dit besluit is gepubliceerd op de website van de gemeente Den Haag. Ter zitting heeft de directeur daaraan toegevoegd dat hij reeds op 29 januari 2008 de Regeling gebruik elektronische weg op het gebied van belastingen en rechten in de gemeente Den Haag 2008 heeft vastgesteld en dat die Regeling met terugwerkende kracht op 1 januari 2008 in werking is getreden. Daaruit volgt dat de elektronische weg niet voor Wob-verzoeken was opengesteld. Tevens heeft de directeur ter zitting toegelicht dat alle faxapparaten binnen de gemeente in de zomer van 2014 zijn ontkoppeld, maar dat enkele faxmodems wel in bedrijf zijn gebleven. Als gevolg hiervan acht de directeur het aannemelijk dat [appellant] een automatische ontvangstbevestiging van zijn eigen faxapparaat heeft ontvangen, maar dat de fax niet daadwerkelijk door hem is afgedrukt en ontvangen. De directeur stelt dat, indien hij het verzoek wel had ontvangen, hij direct een mededeling op grond van artikel 2:15, vierde lid, van de Awb zou hebben verzonden naar [appellant].
5.2. Tegen een mededeling als bedoeld in artikel 2:15, vierde lid, van de Awb staat op grond van artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb geen bezwaar en beroep open. De directeur heeft dan ook terecht het bezwaar van [appellant] tegen de brief van 26 maart 2015 niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog faalt.
5.3. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte geen dwangsom heeft vastgesteld kan niet slagen. Omdat de directeur gemotiveerd heeft gesteld dat de elektronische weg voor het indienen van Wob-verzoeken niet uitdrukkelijk is opengesteld en heeft toegelicht dat de faxapparaten in de zomer van 2014 zijn afgekoppeld, is aannemelijk dat hij geen aanvraag heeft ontvangen. Van een termijn waarbinnen de directeur een besluit moest nemen is daarom geen sprake. Om die reden is ook geen dwangsom verbeurd.
Het betoog faalt.
6. Omdat de in de brief van 26 maart 2015 gedane mededeling geen appellabel besluit is behoeft hetgeen [appellant] overigens aanvoert geen bespreking.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van gronden te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Daalder w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018
176-857.