ECLI:NL:RVS:2018:2242
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met verzoek om uitzetting te voorkomen
In deze zaak hebben vreemdelingen, waaronder een minderjarig kind, een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is gedaan in het kader van hun hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 30 mei 2018 de beroepen van de vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond heeft verklaard. De vreemdelingen hebben verzocht om te bepalen dat zij niet mogen worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op hun hoger beroep, en dat zij gedurende deze periode opvang en verstrekkingen ontvangen op basis van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de vreemdelingen in overweging genomen, met inachtneming van eerdere uitspraken, waaronder een relevante uitspraak van 20 december 2016. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek van de vreemdelingen toewijsbaar is, gezien de omstandigheden van de zaak en de belangen van de betrokken partijen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdelingen hebben gemaakt in verband met hun verzoek.
De uitspraak is gedaan op 3 juli 2018, waarbij de voorzieningenrechter heeft bepaald dat de vreemdelingen niet mogen worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op hun hoger beroep. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van € 501,00 aan proceskosten, die geheel zijn toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand.