201700725/1/A1.
Datum uitspraak: 24 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Beinsdorp, gemeente Haarlemmermeer,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 december 2016 in zaken nrs. 16/4121 en 16/4146 in het geding tussen:
onder meer [appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2016 heeft het college aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning op het perceel [locatie] te Beinsdorp (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 15 december 2016 heeft de rechtbank het onder meer door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 juli 2016 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk overgelegd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.M. Smits, en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Vissers, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bouwplan, dat voorziet in de bouw van een burgerwoning, is in strijd met de op het perceel rustende agrarische bestemming. Het college heeft om de bouw niettemin mogelijk te maken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en het gebruik van gronden in strijd met de bestemming.
Regelgeving
2. Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo luidt:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of opstallen in strijd met onder meer een bestemmingsplan."
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, luidt, voor zover hier van belang:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat."
Artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft."
Het derde lid luidt:
"De gemeenteraad kan categorieën van gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist."
De raad van de gemeente Haarlemmermeer heeft bij besluit van 21 oktober 2010 de volgende categorieën van gevallen aangewezen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen nodig is (hierna: het aanwijzingsbesluit):
1. Stedelijk gebied (het gebied gelegen binnen de bebouwde kom op basis van de gemeentelijke Bouwverordening):
a. Concrete plannen die voorzien in uitbreiding en/of verbouwing van bestaande functies (…)
b. Functiewijziging van bestaande bouwwerken en terreinen.
2. Landelijk gebied (het gebied gelegen buiten de bebouwde kom op basis van de gemeentelijke Bouwverordening):
a. het uitbreiden van agrarische bedrijfsbebouwing (…)
b. - f. (…)
De aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat het college niet bevoegd was om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen, omdat de vereiste verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad ontbreekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen het er over eens zijn dat het perceel is gelegen binnen de bebouwde kom en dat het bouwplan niet voldoet aan artikel 1 van het aanwijzingsbesluit.
Bespreking hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het perceel is gelegen binnen de bebouwde kom en dat dit tussen partijen niet in geschil is. Hij stelt dat artikel 1 van het aanwijzingsbesluit reeds daarom niet van toepassing is.
4.1. Uit artikel 1 van het aanwijzingsbesluit volgt dat onder bepaalde voorwaarden geen verklaring van geen bedenkingen nodig is als het perceel is gelegen in het gebied van de bebouwde kom zoals dat is aangewezen in de gemeentelijke bouwverordening. Ter zitting is op basis van de kaart van de bebouwde kom als bedoeld in bijlage 11 van de Bouwverordening 2013 in samenhang bezien met het wegenpatroon ter plaatse van het perceel, komen vast te staan dat het perceel buiten de bebouwde kom is gelegen. De rechtbank heeft dat niet onderkend en heeft, door er van uit te gaan dat het perceel binnen de bebouwde kom is gelegen, ten onrechte artikel 1 van het aanwijzingsbesluit als toetsingskader gehanteerd.
Het betoog slaagt. Nu echter niet in geschil is dat niet wordt voldaan aan de in artikel 2 van het aanwijzingsbesluit aangewezen categorieën van gevallen, heeft de rechtbank wel terecht het besluit van 18 juli 2016 vernietigd omdat het college niet bevoegd was dat besluit te nemen omdat een verklaring van geen bedenkingen van de raad ontbreekt.
5. [appellant] betoogt voorts terecht dat de rechtbank het college ten onrechte de opdracht heeft gegeven opnieuw op de bezwaren te beslissen. Het college dient, nu geen bezwarenprocedure maar de uitgebreide procedure uit de Algemene wet bestuursrecht is gevolgd, opnieuw op de aanvraag te beslissen.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het college de opdracht heeft gegeven een nieuw besluit op de bezwaren te nemen. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, dient voor het overige met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 december 2016 in zaken nrs. 16/4121 en 16/4146, voor zover de rechtbank het college de opdracht heeft gegeven een nieuw besluit op de bezwaren te nemen;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, voor het overige;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van opgekomen proceskosten tot een bedrag van €1002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2018
414.