201703138/1/A1
Datum uitspraak: 11 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Schoorl, gemeente Bergen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 april 2017 in zaak nr. 16/4675 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen.
Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2016 heeft het college aan [appellant] een omgevingsvergunning verleend voor het vernieuwen van een schuur op het perceel [locatie A] te Schoorl.
Bij besluit van 15 september 2016 heeft het college het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 18 januari 2016 herroepen en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 10 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 september 2016 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [partij] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 14 september 2017 heeft het college te kennen gegeven dat het een besluit van 24 augustus 2017 heeft gewijzigd, dat het het bezwaar van [partij] tegen het besluit van 18 januari 2016 ongegrond heeft verklaard en dat het opnieuw omgevingsvergunning voor een schuur heeft verleend.
Bij het besluit van 14 september 2017 heeft het college verder bepaald dat het geen dwangsommen is verschuldigd, omdat het tijdig heeft beslist op het bezwaar van [partij] tegen het besluit van 18 januari 2016.
[partij] heeft bij brief van 22 september 2017 bericht dat hij zich niet met het besluit van 14 september 2017 kan verenigen wat betreft de daarbij verleende omgevingsvergunning. Dit stuk van [partij] is opgenomen in het dossier met zaak nr. 201703138/1/A1.
[partij] heeft bij brief van 22 september 2017 een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 14 september 2017 wat betreft de verschuldigdheid van dwangsommen. Dit stuk is doorgezonden aan de Afdeling om het te behandelen. Het stuk van [partij] is opgenomen in het dossier met zaak nr. 2017010005/1/A1.
Ingevolge artikel 6:24 in samenhang met artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht is een beroep van rechtswege ontstaan tegen het besluit van 14 september 2017.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2018 waar [appellant], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door H. Nieman, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord [partij] en diens rechtsopvolgster Jalex B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], en Jalex B.V. voorts vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Bij brief van 9 april 2018 hebben [partij] en Jalex B.V. onder meer het hoger beroep en het beroep tegen het besluit van 14 september 2017 wat betreft de dwangsom (zaak nr. 201710005/1/A1) ingetrokken.
Bij brief van 12 juni 2018 heeft [partij] en Jalex B.V. te kennen gegeven dat het beroep van rechtswege inzake het besluit van 14 september 2017 wat betreft de vergunningverlening (zaak nr. 201703138/1/A1) ook is ingetrokken.
Overwegingen
Inleiding
1. Op het perceel [locatie A] was oorspronkelijk een agrarisch bedrijf gelegen. De agrarische bedrijfsvoering is gestaakt en het perceel is kadastraal gesplitst in de percelen [locatie B, A, C, D en E]. Op het perceel [locatie B] staat de voormalige boerderij. In 1963 is een bouwvergunning verleend voor een kippenschuur op het perceel [locatie A]. In 2010 is een bouwvergunning verleend voor het vernieuwen van het dak van deze schuur. [appellant] heeft op 13 oktober 2015 een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het veranderen van de schuur. De aanvraag betreft een schuur met een oppervlakte van 485 m².
Het perceel [locatie A] heeft ingevolge het op 7 juli 2011 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk gebied Noord" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Wonen-2" met de aanduiding "voormalig agrarisch bedrijf".
Vast staat dat het bouwplan in strijd is met artikel 20, vierde lid, onder k en l, van de planregels, waarin is bepaald dat de toegestane oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen, recreatiewoningen en overkappingen maximaal 75 m² is.
Het college heeft zich bij het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat de zogenoemde bestaandematenregeling, neergelegd in artikel 31 van de planregels van het bestemmingsplan, niet van toepassing is. Het college is ervan uitgegaan dat het bouwplan herbouw als bedoeld in artikel 31 van de planregels betreft en dat niet wordt voldaan aan de in artikel 31, onder d, van de planregels gestelde voorwaarden voor herbouw.
De rechtbank heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met artikel 31 van de planregels. De rechtbank heeft om een andere reden het besluit van 15 september 2016 vernietigd. Het hoger beroep van [appellant] is erop gericht een verdergaande vernietiging van het besluit op bezwaar te bewerkstelligen.
[partij] was ten tijde van de uitspraak van de rechtbank nog eigenaar van het perceel [locatie C]. Hangende het hoger beroep is Jalex daarvan eigenaar geworden.
Strijd met artikel 31
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan niet voldoet aan artikel 31 van de planregels. Het bouwplan voldoet zijns inziens aan artikel 31, onder a, van de planregels. Volgens hem is, anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, de oppervlakte van de aanwezige schuur niet groter dan waarvoor destijds vergunning is verleend. Hij stelt dat de lengte en de breedte van de schuur waarop de aanvraag ziet, niet afwijken van de maten van de schuur die ter uitvoering van de in 1963 verleende vergunning is gebouwd. Nadien is de schuur verbouwd en bij deze verbouwing is uitgegaan van de bestaande fundering en de daarop staande muren, zo stelt hij.
Aangezien het bouwplan niet de herbouw van een gebouw betreft, gelden reeds daarom de voorwaarden van artikel 31, onder b en d, van de planregels niet, aldus [appellant].
Bovendien is de uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan het bepaalde onder d volgens hem onjuist. Hij stelt dat die bepaling slechts inhoudt dat bij sloop elders op het perceel een gebouw voor niet meer dan 50% van het gesloopte oppervlak mag worden teruggebouwd. Een andere lezing zou artikel 31, onder b, van de planregels zinledig maken, zo betoogt [appellant].
2.1. Artikel 31 van de planregels van het bestemmingsplan, getiteld ‘Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten’ luidt:
"a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
d. In afwijking van het hiervoor bepaalde onder a en b geldt dat de herbouw van gebouwen binnen de bestemming Wonen - 2 en Wonen - 3 voor zover de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen, recreatiewoningen en overkappingen, meer bedraagt dan in de bouwregels van de betreffende bestemming is voorgeschreven, uitsluitend is toegestaan indien:
- er sprake is van het slopen van bestaande gebouwen;
- niet meer dan 50% van het gesloopte oppervlak mag worden teruggebouwd tot een maximum van 150 m²."
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat de schuur, zoals daarvoor op 13 oktober 2015 een omgevingsvergunning is aangevraagd, een grotere oppervlakte heeft dan de schuur waarvoor in 1963 bouwvergunning is verleend. Om die reden volgt de rechtbank [appellant] niet in zijn betoog dat de maten van de schuur dezelfde zijn als de maten die ingevolge artikel 31, onder a, van de planregels ten hoogste toelaatbaar zijn. De rechtbank heeft bovendien geoordeeld dat ook het subsidiaire betoog van [appellant] dat het bouwplan voldoet aan de in artikel 31, onder d, van de planregels gestelde voorwaarden en reeds daarom is toegestaan, faalt. Zij heeft daartoe overwogen dat er op het perceel geen bestaande gebouwen worden gesloopt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bouwplan in strijd is met artikel 31 van de planregels.
2.3. Artikel 31, onder a, van de planregels regelt dat voor een bouwwerk, waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan vergunning is verleend, maar dat niet voldoet aan de in de planregels toegestane maten, de maten van dat bouwwerk mogen worden aangehouden als de ten hoogste dan wel ten minste toelaatbare. De Afdeling overweegt dat artikel 31, onder b en d, van de planregels in aanvulling op het bepaalde onder a, eisen stelt. Het bepaalde onder b ziet op herbouw van een gebouw, ongeacht de bestemming. Het bepaalde onder d betreft aanvullende eisen voor herbouw van een gebouw op gronden met bepaalde bestemmingen. In dit geval heeft het perceel de bestemming "Wonen - 2", zodat - als het gaat om herbouw van een gebouw als bedoeld in het artikel - zowel aan het bepaalde onder a als aan dat onder d dient te worden voldaan.
Daargelaten of het bouwplan voldoet aan het bepaalde in artikel 31, onder a, van de planregels, ziet de Afdeling aanleiding eerst op de vraag in te gaan of het bouwplan ziet op de herbouw van een gebouw.
Het begrip herbouw is in het bestemmingsplan niet gedefinieerd. De Afdeling stelt vast dat in de aanvraag als omschrijving van de bouwwerkzaamheden staat vermeld dat de bestaande houten spanten worden vervangen door stalen spanten, dat de schuur wordt geïsoleerd en dat de bestaande fundering wordt hergebruikt. Verder worden nieuwe kozijnen geplaatst of worden bestaande kozijnen en gevelpanelen veranderd. Uit de bouwtekeningen blijkt dat de gevelindeling van de schuur wordt gewijzigd. De Afdeling constateert dat het bouwplan dus inhoudt dat de dakconstructie volledig wordt vernieuwd, de gevels worden veranderd en de wanden opnieuw worden opgetrokken. De bouwwerkzaamheden zijn zo vergaand dat deze dienen te worden aangemerkt als herbouw van een gebouw als bedoeld in artikel 31 van de planregels. Dat de bestaande fundering, inclusief de bijbehorende opstaande rand wordt hergebruikt en dat de bestaande schuur slechts gedeeltelijk wordt gesloopt, maakt dit niet anders.
In gevolge artikel 31, onder d, is als voorwaarde gesteld dat herbouw binnen de bestemming "Wonen-2", waar het hier om gaat, slechts is toegestaan als aan twee voorwaarden wordt voldaan. Onder het eerste streepje staat dat er sprake moet zijn van het slopen van bestaande gebouwen. Vast staat dat op het perceel geen andere gebouwen worden gesloopt. Daargelaten of de gedeeltelijke sloop van de bestaande schuur als sloop in de zin van artikel 31, onder d, eerste streepje, is te beschouwen, overweegt de Afdeling dat reeds nu de schuur een groter oppervlak heeft dan het onder het tweede streepje gestelde maximum van 150 m², niet aan de daaronder gestelde voorwaarde wordt voldaan. Dit betekent dat de rechtbank, reeds gezien de strijd met artikel 31, onder d, terecht tot de conclusie is gekomen dat het bouwplan niet voldoet aan 31 van de planregels en in strijd is met het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van Heusden
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2018
163-845.