ECLI:NL:RVS:2018:2354

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
201803544/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 19 april 2018 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 22 februari 2018 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.P.A. Zwart, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 10 juli 2018 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt. De rechtbank had vastgesteld dat de staatssecretaris de voor de algemene asielprocedure geldende termijn had overschreden, maar heeft dit gebrek niet voldoende gewogen in haar beslissing. De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de staatssecretaris niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank voor het overige bevestigd en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 10 juli 2018.

Uitspraak

201803544/1/V2.
Datum uitspraak: 10 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 19 april 2018 in zaak nr. NL18.4098 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 19 april 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.P.A. Zwart, advocaat te Purmerend, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Aan het einde van de tweede grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank bij de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ten onrechte heeft nagelaten de staatssecretaris te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten.
1.1.    De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de voor de algemene asielprocedure geldende termijn heeft overschreden. Hoewel de rechtbank in het midden laat of sprake is van een gebrek, heeft zij geoordeeld dat het overschrijden van de termijn met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd. Onder die omstandigheden had zij aanleiding moeten zien de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten.
De grief slaagt reeds hierom.
2.    Hetgeen in het hogerberoepschrift voor het overige is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 19 april 2018 in zaak nr. NL18.4098, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;
III.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor het overige;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, griffier.
w.g. Verburg    w.g. Bakker
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2018
393.