ECLI:NL:RVS:2018:2381
Raad van State
- Herziening
- J.J. van Eck
- E. de Groot
- Rechtspraak.nl
Herziening van een uitspraak inzake niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de vreemdeling, mede namens haar minderjarig kind, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van 14 juni 2018. In die uitspraak werd het hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 27 maart 2018 niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling heeft aangevoerd dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven tot herziening van de uitspraak.
De Afdeling heeft het verzoek om herziening beoordeeld aan de hand van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat een onherroepelijke uitspraak kan worden herzien op basis van specifieke, in de wet omschreven feiten en omstandigheden. De Afdeling heeft vastgesteld dat de door de vreemdeling aangevoerde argumenten niet voldoen aan de criteria die in deze bepaling zijn gesteld.
Na het sluiten van het onderzoek heeft de Afdeling geconcludeerd dat het verzoek kennelijk ongegrond is en heeft zij het verzoek afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 juli 2018, waarbij mr. J.J. van Eck als lid van de enkelvoudige kamer en mr. E. de Groot als griffier aanwezig waren.