ECLI:NL:RVS:2018:2388

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
201805143/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 juli 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 15 mei 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf.

De staatssecretaris had op 12 september 2017 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Na het indienen van bezwaar door de vreemdeling, verklaarde de staatssecretaris dit bezwaar op 19 januari 2018 ongegrond. De voorzieningenrechter moest nu beoordelen of de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep de uitspraak van de rechtbank moest uitvoeren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zou blijven. Gezien de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling, besloot de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek werd als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201805143/2/V1.
Datum uitspraak: 16 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van deze wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 15 mei 2018 in zaak nr. 18/1039 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 19 januari 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 15 mei 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen vier weken een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
2.    Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven. Gelet hierop en op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter mede in aanmerking dat de aangevallen uitspraak, anders dan de staatssecretaris lijkt te veronderstellen, er niet toe strekt dat hij de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf moet verlenen.
3.    Het verzoek moet als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
4.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Schuurman
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2018
282.