ECLI:NL:RVS:2018:2388
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 juli 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 15 mei 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf.
De staatssecretaris had op 12 september 2017 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Na het indienen van bezwaar door de vreemdeling, verklaarde de staatssecretaris dit bezwaar op 19 januari 2018 ongegrond. De voorzieningenrechter moest nu beoordelen of de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep de uitspraak van de rechtbank moest uitvoeren.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zou blijven. Gezien de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling, besloot de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek werd als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand.