ECLI:NL:RVS:2018:2393
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot uitzetting en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de vreemdeling, mede voor haar minderjarige kind, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening. Dit verzoek is gedaan in het kader van een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 20 juni 2018 het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond heeft verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 21 augustus 2017 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat zij niet zou worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist, en om opvang en verstrekkingen te bieden gedurende deze periode.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de vreemdeling in overweging genomen, met inachtneming van eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 20 december 2016. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek voor toewijzing in aanmerking komt. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek, tot een bedrag van € 501,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 juli 2018.