ECLI:NL:RVS:2018:241

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
201700984/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor kassahuis aan het Open Havenfront in Amsterdam

In deze zaak heeft de Raad van State op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Canal Company B.V. tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om een omgevingsvergunning te verlenen voor de verlenging van de tijdelijke instandhouding van een kassahuis op een openbare steiger aan het Open Havenfront. Het college had op 14 april 2016 besloten om de vergunning te weigeren, omdat het kassahuis volgens hen niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan 'Prins Hendrikkade tussen Droogbak en Oudezijds Kolk'. De rechtbank Amsterdam had eerder op 22 december 2016 het beroep van Canal Company ongegrond verklaard.

De Raad van State oordeelde dat het kassahuis niet kan worden aangemerkt als bebouwing ten dienste van de bestemming 'Water', zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. Canal Company betoogde dat de verkoop van tickets voor rondvaarten niet in strijd was met het bestemmingsplan, maar de Raad van State volgde dit betoog niet. De rechtbank had terecht overwogen dat het kassahuis niet ten dienste staat van de bestemming 'Water' en dat de op- en afstaplocatie en het kassahuis los van elkaar kunnen worden gezien. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning had kunnen weigeren, gezien de eerdere tijdelijke vergunning en de aanstaande sloop van het kassahuis.

De uitspraak van de Raad van State bevestigt de noodzaak voor een goede afstemming tussen bestemmingsplannen en de realisatie van bouwwerken, en benadrukt dat tijdelijke vergunningen niet automatisch recht geven op verlenging, vooral niet als de omstandigheden veranderen.

Uitspraak

201700984/1/A1.
Datum uitspraak: 24 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Canal Company B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2016 in zaak nr. 16/3629 in het geding tussen:
Canal Company
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2016 heeft het college geweigerd aan Canal Company omgevingsvergunning voor verlenging van de tijdelijke instandhouding van een kassahuis op een openbare steiger aan het Open Havenfront, tegenover de Prins Hendrikkade 79 te Amsterdam, te verlenen.
Bij uitspraak van 22 december 2016 heeft de rechtbank het door Canal Company daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Canal Company hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2017 waar het college vertegenwoordig door mr. C. Vissers, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij besluit van 30 augustus 2004 heeft het college aan Canal Company een tijdelijke vergunning verleend voor het plaatsen van een kassahuis op een openbare steiger aan het Open Havenfront. In dit kassahuis kunnen kaartjes worden gekocht voor rondvaarten door Amsterdam. Deze vergunning was geldig tot 11 maart 2008. Het college heeft bij besluit van 14 oktober 2010 deze vergunning verlengd voor de periode van vijf jaar.
Het bouwplan ziet op de instandhouding en het gebruik van het kassahuis. Het bouwplan is volgens het college in strijd met het op 7 april 2016 in werking getreden bestemmingsplan "Prins Hendrikkade tussen Droogbak en Oudezijds Kolk". Het kassahuis is volgens het college niet aan te merken als bebouwing ten dienste van de ingevolge dat bestemmingsplan op het perceel rustende bestemming "Water" of de nadere functieaanduiding "specifieke vorm van water-op-en afstaplocatie". Volgens het college is een kassahuis ten behoeve van ticketverkoop voor rederijen aan te merken als zakelijke dienstverlening.
Het college is niet bereid omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Hierbij heeft het college van belang geacht dat in de ruimtelijke onderbouwing bij het besluit van 14 oktober 2010 is vermeld dat het kassahuis destijds is toegestaan in verband met werkzaamheden voor de Noord-Zuidlijn en dat deze werkzaamheden bijna zijn afgerond. De steiger waarop het kassahuis is geplaatst, zal worden gesloopt.
Planregels
2.    Artikel 6 van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Prins Hendrikkade tussen Droogbak en Oudezijdse Kolk" luidt:
"6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. waterberging, waterwegen, vaarwegen, waterstaatkundige werken, de waterhuishouding en waterstaatsdoeleinden;
b. een aanlegsteiger voor de recreatieve bedrijfsvaart ter plaatse van het aanduidingsvlak met de functieaanduiding 'aanlegsteiger', met bijbehorende toegangsvoorzieningen;
c. ligplaatsen voor varende bedrijfsvaartuigen ter plaatse van de aanduidingsvlakken met de functieaanduiding 'ligplaats' als ook ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van water';
d. een ondergrondse fietsparkeergarage ter plaatse van het aanduidingsvlak met de functieaanduiding 'fietsenstalling', met bijbehorende ondergrondse voorzieningen, zoals in-, uit- en verbindingsgangen en overige aan deze functie ondersteunende voorzieningen;
e. aanlegsteigers met ingebouwde ruimte voor opslag en andere ondersteunende voorzieningen voor de recreatieve bedrijfsvaart, inclusief boven- en ondergrondse in-, uit- en verbindingsgangen ter plaatse van het aanduidingsvlak met de functieaanduiding 'specifieke vorm van water';
f.  op- en afstapvoorzieningen voor openbaar gebruik door uitsluitend de recreatieve bedrijfsvaart, uitsluitend daar waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van water - op- en afstaplocatie' is opgenomen, als ook daar waar op de verbeelding de aanduidingen 'ligplaats', respectievelijk binnen het vlak met de aanduiding 'specifieke vorm van water' zijn opgenomen;
g. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
6.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
[…];"
Beoordeling hoger beroep
3.    Canal Company betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het door haar aangevraagde gebruik in strijd is met het bestemmingsplan "Prins Hendrikkade tussen Droogbak en Oudezijds Kolk", omdat de verkoop van tickets aan passagiers die vervolgens direct instappen in de rondvaartboot niet in strijd is met het toegestane gebruik van de steiger als op- en afstaplocatie. Volgens Canal Company brengt de op het perceel rustende bestemming "Water" en de nadere functieaanduiding "specifieke vorm van water-op-en afstaplocatie" met zich dat een kassahuisje waar kaartjes worden verkocht voor de rondvaart niet in strijd met het bestemmingsplan kan worden geacht.
3.1.    Ingevolge artikel 6.2 van de planregels mag op de in artikel 6.1 genoemde gronden uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het door Canal Company aangevraagde kassahuis niet ten dienste staat van de bestemming "Water" en evenmin aangemerkt kan worden als een overige voorziening ten behoeve van deze bestemming. Het kassahuis is bedoeld voor ticketverkoop aan personen die gebruik willen maken van de lijndienst van de rederij. Dat de rederij gebruik maakt van de op- en afstaplocatie die is voorzien in het bestemmingsplan brengt niet met zich dat het kassahuis ten dienste staat van de bestemming "Water". Voorts heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het kassahuis gelet op de nadere functieaanduiding "specifieke vorm van water-op-en afstaplocatie" in overeenstemming met het bestemmingsplan kan worden geacht. Hierbij heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college van belang heeft kunnen achten dat de op- en afstaplocatie voor de lijnboten en het kassahuisje los van elkaar kunnen worden gezien, nu ook gebruik kan worden gemaakt van de op- en afstaplocatie als de kaartverkoop op een andere locatie plaatsvindt. In dit verband heeft het college ter zitting van de Afdeling nader toegelicht dat via internet eveneens kaarten kunnen worden gekocht. Dat het ontbreken van een kassahuisje voor Canal Company vanuit praktisch oogpunt bezien wellicht niet wenselijk is, betekent niet dat het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van een kassahuis op gronden met de bestemming "Water". Daarbij heeft de rechtbank voorts van belang kunnen achten dat, zoals ter zitting van de Afdeling is bevestigd door het college, voor het betreden van de op- en afstaplocatie geen ticket is vereist.
Het betoog faalt.
4.    Canal Company betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren. Zij voert hiertoe aan dat de werkzaamheden aan de Noord-Zuidlijn weliswaar achter de rug zijn, maar dat zij ten gevolge van diverse werkzaamheden ook in de toekomst overlast zal ondervinden in haar bedrijfsvoering. Aan die belangen heeft het college volgens Canal Company in het besluit 14 april 2016 onvoldoende gewicht toegekend. Daarnaast belemmert het kassahuis niet het gebruik van andere rederijen van de op- en afstapkade, zodat in zoverre niet van belang is dat inmiddels sprake is van een openbare op- en afstapkade, aldus Canal Company.
4.1.    De rechtbank heeft in hetgeen door Canal Company is aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college de gevraagde omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Hierbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat in de aan het besluit van 14 oktober 2010 ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing te kennen is gegeven dat de tijdelijke vergunning destijds verband hield met de werkzaamheden voor de Noord-Zuidlijn en dat het bouwwerk na voltooiing van de werkzaamheden aan deze Noord-Zuidlijn zal worden gesloopt. Gelet  op de omstandigheid dat bouwwerkzaamheden nagenoeg zijn voltooid heeft de rechtbank in zoverre terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college gelet op de belangen van Canal Company niet in redelijkheid de vergunning heeft kunnen weigeren, omdat zij gelet op de aan haar verleende tijdelijke vergunning, wist dat het kassahuisje na voltooiing van de bouwwerkzaamheden zou worden verwijderd van de steiger. Voorts heeft de rechtbank daarbij van belang kunnen achten dat inmiddels een openbare aanlegkade is aangelegd waar eenieder kan op- en afstappen.
Het betoog faalt.
Slot en conclusie
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Slump    w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2018
700.