201602814/2/R2.
Datum uitspraak: 24 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hooge Zwaluwe, gemeente Drimmelen,
en
de raad van de gemeente Drimmelen,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 31 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1425, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 28 januari 2016 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht. Bij besluit van 14 september 2017 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan gewijzigd.
[appellant] is in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld. Hiervan heeft hij geen gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 5.2 overwogen dat blijkens het verhandelde ter zitting de raad heeft beoogd uitsluitend een garage in ten hoogste milieucategorie 2 mogelijk te maken. De Afdeling ziet in de tekst van artikel 4.1 van de planregels echter geen aanleiding dat de beperking tot ten hoogste milieucategorie 2 uit onderdeel a ook in onderdeel c moet worden gelezen. Derhalve staat artikel 4.1 ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - garage" een garage toe zonder dat deze is beperkt tot milieucategorie 1 en 2. Gelet hierop heeft de raad in het plan iets anders geregeld dan de raad heeft beoogd.
In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 8.2 vastgesteld dat artikel 4.1, onder e, van de planregels uitsluitend bij de bedrijven behorende, ondergeschikte detailhandel toelaat. Naar het oordeel van de Afdeling is op grond van artikel 4.1, onder e, van de planregels van bij de bedrijven behorende detailhandel slechts sprake wanneer de detailhandel wat betreft haar aard gelieerd is aan het bedrijf waar het bij hoort. Omdat een antiekhandel in die zin geen detailhandel betreft behorende bij een garagebedrijf is ook een ondergeschikte antiekhandel op de gronden van [appellant] niet toegestaan.
Voorts had het gezien de uitleg van de raad ter zitting van het begrip "ondergeschikt" naar het oordeel van de Afdeling in de rede gelegen een definitie van dit begrip in de planregels op te nemen.
Nu de raad heeft beoogd een antiekhandel als ondergeschikte detailhandel ter plaatse toe te staan, maar dit niet overeenkomt met hetgeen in het plan is geregeld, is het plan in dit opzicht niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
2. Gelet op hetgeen de Afdeling in de tussenuitspraak onder 5.2 en 8.2 heeft overwogen, is het besluit van 28 januari 2016 niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het besluit van 28 januari 2016 is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
3. Het beroep tegen het besluit van 28 januari 2016 is gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd, voor zover artikel 4.1, onder c, van de planregels niet is beperkt tot garagebedrijven in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten en voor zover in het plan niet is geregeld wat in artikel 4.1, onder e, van de planregels wordt verstaan onder "ondergeschikte detailhandel" en het plan geen ondergeschikte antiekhandel op het perceel [locatie] mogelijk maakt.
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 14 september 2017 het bestemmingsplan gewijzigd. Met het besluit is artikel 4.1 onder c, van de planregels zodanig aangevuld dat de voor "Bedrijf" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - garage", zijn bestemd voor uitsluitend een garage, voor zover genoemd in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Voorts heeft de raad artikel 4.1 van de planregels aangevuld met een sub f, waarin is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - garage", ondergeschikte detailhandel is toegestaan.
Ook heeft de raad aan artikel 1 een begripsomschrijving van "ondergeschikte detailhandel" toegevoegd.
Artikel 1.46 van de planregels luidt:
"ondergeschikte detailhandel
detailhandel waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de bebouwing op het bouwperceel mag worden gebruikt, waarbij het hoofdbedrijf en de detailhandelsactiviteit als zijnde één bedrijf worden geëxploiteerd."
5. In artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het volgende bepaald: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
6. De Afdeling stelt vast dat met het besluit van 14 september 2017 niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van [appellant] tegen het besluit van 28 januari 2016. [appellant] heeft derhalve voldoende belang bij een beoordeling van het besluit van 14 september 2017. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb moet het beroep daarom worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 14 september 2017.
7. [appellant] heeft naar aanleiding van het besluit van 14 september 2017 geen zienswijze ingediend. Dit betekent dat hij geen beroepsgronden tegen dit besluit heeft aangevoerd. Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant] tegen het besluit van 14 september 2017 is ongegrond.
8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Drimmelen van 28 januari 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kern Hooge Zwaluwe" gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Drimmelen van 28 januari 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kern Hooge Zwaluwe", voor zover:
-artikel 4.1 onder c, van de planregels niet is beperkt tot garagebedrijven in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
-niet is geregeld wat in artikel 4.1 onder e van de planregels onder "ondergeschikte detailhandel" wordt verstaan;
-geen ondergeschikte antiekhandel wordt mogelijk gemaakt op het perceel [locatie];
III. verklaart het beroep gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Drimmelen van 14 september 2017 ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Drimmelen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.033,91 (zegge: duizenddrieëndertig euro en eenennegentig cent), waarvan € 1002,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Drimmelen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Tuit
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2018
425.