ECLI:NL:RVS:2018:247

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
201703080/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verklaring van geschiktheid voor motorrijtuigen door CBR na positieve urinetest op benzodiazepinen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het CBR had op 7 maart 2016 een aanvraag van [wederpartij] voor een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen afgewezen, op basis van een positieve urinetest die wees op recent gebruik van benzodiazepinen. De rechtbank oordeelde dat het CBR in bewijsnood verkeert, omdat het urinemonster dat voor de contra-expertise had moeten dienen, door het laboratorium was vernietigd. Hierdoor kon [wederpartij] niet aantonen dat de conclusie van de psychiater, die de ongeschiktheid adviseerde, onjuist was.

De rechtbank vernietigde het besluit van het CBR en verklaarde het beroep van [wederpartij] gegrond. Het CBR ging in hoger beroep, waarbij het betoogde dat [wederpartij] op andere manieren, zoals een haaronderzoek, de positieve uitslag van de urinetest had kunnen betwisten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het CBR onvoldoende had onderbouwd dat de uitslag van de urinetest niet de enige basis voor de conclusie van de psychiater was. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [wederpartij] in bewijsnood verkeerde en dat deze bewijsnood niet voor zijn rekening kwam. Het hoger beroep van het CBR werd ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201703080/1/A2.
Datum uitspraak: 24 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR),
gevestigd te Rijswijk,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2017 in zaak nr. 16/4890 in het geding tussen:
het CBR
en
[wederpartij].
Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2016 heeft het CBR een aanvraag van [wederpartij] om een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen, afgewezen.
Bij besluit van 5 juli 2016 heeft het CBR het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 maart 2017 heeft de rechtbank het door het CBR daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 5 juli 2016 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het CBR hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 1 mei 2017 heeft het CBR, opnieuw beslissend, het door [wederpartij] tegen het besluit van 7 maart 2016 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en de aanvraag om een verklaring van geschiktheid toegewezen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2018, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. Y.M. Wolvekamp, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [wederpartij] heeft het CBR verzocht om een verklaring van geschiktheid, ten einde een rijbewijs te kunnen aanvragen. Het CBR heeft, op grond van een positieve urinetest, geoordeeld dat sprake is van recent benzodiazepinengebruik en [wederpartij] kennelijk niet in staat is daarmee te stoppen. Gelet op het advies van de keurend psychiater acht het CBR hem ongeschikt om een motorrijtuig te besturen. [wederpartij] betwist de uitslag van de urinetest.
Besluitvorming
2.    Op 4 februari 2016 heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden, bestaande uit onder meer een psychiatrisch onderzoek en een urinetest. Het door de psychiater opgestelde rapport geeft aan dat uit de anamnese en het psychiatrisch en lichamelijk onderzoek geen aanwijzingen volgen voor misbruik van alcohol, drugs of een sedativum. De urine is echter positief getest op benzodiazepinen, terwijl [wederpartij] deze niet krijgt voorgeschreven. [wederpartij] wist volgens de psychiater dat een onderzoek naar middelenmisbruik zou plaatsvinden en dat het gevolg daarvan zou kunnen zijn dat geen rijbewijs verkregen wordt. Gelet op de uitslag is het zeer waarschijnlijk dat [wederpartij] recent benzodiazepinen heeft gebruikt, zodat hij kennelijk niet in staat is om daarmee te stoppen. De psychiater heeft daarom geconcludeerd tot actueel misbruik van een sedativum en het CBR geadviseerd [wederpartij] ongeschikt te verklaren om een motorrijtuig te besturen.
3.    Bij besluit van 7 maart 2016 heeft het CBR op grond van het onderzoeksrapport van de psychiater de gevraagde verklaring van geschiktheid geweigerd. [wederpartij] heeft daartegen op 8 maart 2016 bezwaar gemaakt en in een telefoongesprek op 5 april 2016 met het CBR gesproken over een contra-expertise op het urinemonster. Op 6 april 2016 heeft een medewerker van het laboratorium [wederpartij] te kennen gegeven dat het urinemonster is vernietigd zodat een contra-expertise niet meer mogelijk is. [wederpartij] heeft via zijn huisarts op 26 april 2016 een nieuwe urinetest laten uitvoeren. De urine is negatief getest op benzodiazepinen.
4.    Bij besluit van 5 juli 2016 heeft het CBR het bezwaar van [wederpartij] ongegrond verklaard. Het CBR ziet geen aanleiding te twijfelen aan de uitslag van de eerste urinetest en de daarop gebaseerde conclusie van de psychiater. Dat geen contra-expertise op het urinemonster mogelijk is, betekent niet dat de uitslag van de urinetest niet bij de besluitvorming mag worden betrokken. Bovendien doet de uitslag van de tweede urinetest, waarbij geen benzodiazepinen zijn aangetroffen, niet af aan de uitslag van de eerste test. [wederpartij] kan na de eerste test het gebruik van de middelen hebben gewijzigd of gestaakt, aldus het CBR.
Aangevallen uitspraak
5.    De rechtbank heeft geoordeeld dat [wederpartij] in bewijsnood verkeert. Door de vernietiging van het urinemonster kan hij niet aannemelijk maken dat de conclusie van de psychiater onjuist is. Blijkens het rapport van de psychiater is die conclusie uitsluitend gebaseerd op de uitslag van de urinetest en bestaan verder geen aanwijzingen voor alcohol- of drugsmisbruik. Volgens de rechtbank heeft [wederpartij] voldoende getracht een contra-expertise te laten verrichten en dient de onmogelijkheid daartoe niet voor zijn rekening te komen. Dat met de tweede urinetest vanwege het tijdsverloop niet kan worden vastgesteld of de uitslag van de eerste test onjuist is, neemt niet weg dat [wederpartij] in de gegeven omstandigheden niet meer kon doen dan een latere test uitvoeren. Het CBR heeft verder geenszins onderbouwd hoe [wederpartij] op andere wijze aannemelijk kon maken dat de uitslag van de urinetest en de daarop gebaseerde conclusie onjuist zijn. De ter zitting gestelde mogelijkheid van een haaronderzoek is onvoldoende overtuigend, aldus de rechtbank.
De rechtbank heeft het CBR verder niet gevolgd in de verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, waarin is geoordeeld dat het ontbreken van de mogelijkheid van een contra-expertise niet met zich brengt dat de uitslag van het eerste onderzoek niet bij de beoordeling mag worden betrokken (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 7 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ9528, en 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2888). In die zaak ging het om alcoholmisbruik en verschilde het feitencomplex.
Het voorgaande heeft de rechtbank tot het oordeel gebracht dat het CBR het rapport van de psychiater niet aan zijn besluitvorming ten grondslag kon leggen. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 5 juli 2016 daarom gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Hoger beroep
6.    De op deze zaak van toepassing zijnde wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
7.    Het CBR betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [wederpartij] in bewijsnood verkeert en dat deze bewijsnood niet voor zijn rekening dient te komen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kan [wederpartij] op andere wijze aannemelijk maken dat de positieve uitslag van de urinetest onjuist is, namelijk mogelijkerwijs door een haaronderzoek. Haar groeit met een constante snelheid en benzodiazepinen zijn lange tijd waarneembaar. Daardoor zou kunnen worden vastgesteld of, en zo ja, wanneer [wederpartij] die middelen heeft misbruikt. [wederpartij] heeft geen haaronderzoek laten uitvoeren en heeft dus niet alle mogelijkheden benut om tegenbewijs te leveren.
Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat aan de vermelde uitspraken van de Afdeling in het voorliggende geval geen betekenis toekomt. Weliswaar ging het in die zaken om misbruik van alcohol en niet van benzodiazepinen, maar dat doet niet af aan het oordeel dat het ontbreken van de mogelijkheid een contra-expertise te laten uitvoeren niet met zich brengt dat de resultaten van het onderzoek niet bij de beoordeling mogen worden betrokken. Dat geldt te meer nu die resultaten overeenkomen met de voorgeschiedenis van [wederpartij], omdat bij hem in 2015 ook misbruik van benzodiazepinen is vastgesteld.
7.1.    De Afdeling stelt voorop dat de psychiater op grond van de anamnese en het psychiatrisch en lichamelijk onderzoek heeft geconcludeerd dat geen aanwijzingen bestaan voor misbruik van benzodiazepinen, maar uit de positieve urinetest heeft afgeleid dat [wederpartij] zeer waarschijnlijk recent benzodiazepinen heeft gebruikt. Doordat het urinemonster kort na de test, door toedoen van het laboratorium is vernietigd, is het voor [wederpartij], die de uitslag betwist, onmogelijk geworden een contra-expertise uit te voeren op basis van dit monster.
7.2.    Het CBR heeft in beroep gewezen op de theoretische mogelijkheid om met haaronderzoek de uitslag van de eerste urinetest te bestrijden. Het CBR heeft geen stukken overgelegd waaruit de validiteit van die onderzoeksmethode blijkt. Ter zitting in hoger beroep heeft het CBR verklaard dat het zelf geen haaronderzoek gebruikt voor zijn keuringen en dat het bovendien vermoedelijk een relatief dure onderzoeksmethode zal zijn. Gelet op het voorgaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat [wederpartij], anders dan het CBR heeft gesteld, de mogelijkheid is ontnomen een contra-expertise uit te voeren.
7.3.    Uit de door het CBR genoemde uitspraken van de Afdeling van 5 januari 2011 en 12 juni 2013 kan, anders dan het CBR heeft gesteld, niet worden afgeleid dat het ontbreken van de mogelijkheid van een contra-expertise er in dit geval niet aan in de weg staat de uitslag van de urinetest te gebruiken. In die gevallen waren conclusies over alcoholmisbruik niet slechts gebaseerd op een medische test maar op onderzoeken en bevindingen, terwijl betrokkenen, ondanks het ontbreken van de mogelijkheid de uitslag van een bepaalde test door contra-expertise te betwisten, over voldoende andere mogelijkheden beschikten genoemde conclusies te bestrijden. In het onderhavige geval is de door de psychiater getrokken conclusie misbruik van benzodiazepinen louter gebaseerd op de uitslag van het urineonderzoek. [wederpartij] heeft deze uitslag gemotiveerd betwist, onder overlegging van een verklaring van zijn huisarts en een medicatie-overzicht van de apotheek waaruit kan worden afgeleid dat aan [wederpartij] geen benzodiazepinen waren voorgeschreven. Ook heeft hij op 26 april 2016 bij zijn huisarts een urineonderzoek laten verrichten, dat een negatieve uitslag voor benzodiazepinen opleverde.
7.4.    Conclusie is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [wederpartij] in bewijsnood verkeert en dat deze bewijsnood niet voor zijn rekening dient te komen.
Het betoog faalt.
Slotsom
8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    bepaalt dat van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen een griffierecht van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier.
w.g. Polak    w.g. Baart
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2018
799. BIJLAGE
Reglement rijbewijzen
Artikel 97
1.     Verklaringen van geschiktheid worden op aanvraag, alsmede op in dit hoofdstuk vastgestelde wijze, en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
[…]
Artikel 103
1.     Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, registreert het in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid. Deze registratie vindt plaats zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van:
a. de bevindingen van de arts of artsen of deskundige of deskundigen, of
b. de eigen verklaring, indien geen vordering als bedoeld in artikel 101, eerste lid, is gedaan.
[…]
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
Par. 8.8 (Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
Par. 10.19 (Misbruik van geneesmiddelen)
Personen waar sprake is van misbruik van geneesmiddelen, zoals benzodiazepinen, amfetamines en opioïden, zijn ongeschikt (zie ook paragraaf 8.8).