ECLI:NL:RVS:2018:2477

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
201702444/5/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan met betrekking tot woningbouw en afstand tot perceelgrens

Op 23 juli 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin [verzoeker] en anderen een voorlopige voorziening vroegen tegen het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Nieuwkoop', vastgesteld door de gemeenteraad van Nieuwkoop op 3 november 2016. Dit bestemmingsplan kent aan het perceel [locatie A] te Ter Aar de bestemming 'Wonen' toe, waar [partij] een woning heeft gebouwd op minder dan 3 meter van de zijdelingse perceelgrens. [Verzoeker] en anderen, rechthebbenden van het naastgelegen perceel [locatie B], stelden dat deze situatie in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en vroegen om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat de woning van [partij] op deze afstand wordt toegestaan.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 17 juli 2019. Tijdens de zitting zijn [verzoeker] en anderen, bijgestaan door [gemachtigden], en de raad van de gemeente Nieuwkoop, vertegenwoordigd door F.W. de Bruijn en M.W. Hijman, verschenen. De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De raad had gesteld dat het ontbreken van een regel die het bouwen op een afstand van ten minste 3 meter van de perceelgrens toestaat, niet langer nodig was voor een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de beroepsgrond van [verzoeker] en anderen in de hoofdzaak zou slagen.

Daarnaast stelden [verzoeker] en anderen dat de raad ten onrechte hun perceel en het perceel van [partij] in één bestemmingsvlak had opgenomen, wat gevolgen heeft voor de mogelijkheden om bijgebouwen te bouwen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de raad erkende dat dit niet de bedoeling was en dat er geen onverwijlde spoed was die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde. Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201702444/5/R3.
Datum uitspraak: 23 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Amsterdam, en anderen,
en
de raad van de gemeente Nieuwkoop,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied Nieuwkoop" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 juli 2019, waar [verzoeker] en anderen, van wie [verzoeker] in persoon en bijgestaan door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door F.W. de Bruijn en M.W. Hijman, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2.    Bij het bestreden plan is aan het perceel [locatie A] te Ter Aar onder meer de bestemming "Wonen" toegekend. Op dit perceel heeft [partij] een woning gebouwd die zich op minder dan 3 m van de zijdelingse perceelgrens bevindt. [verzoeker] en anderen zijn rechthebbenden van het naastgelegen perceel [locatie B], dat in het plan eveneens een woonbestemming heeft.
Met hun verzoek willen [verzoeker] en anderen bereiken dat de woning van [partij] niet wordt toegestaan op een afstand van minder dan 3 m van de perceelgrens. Voorts wensen zij met hun verzoek te bereiken dat een ten westen van het perceel [locatie A] gelegen perceel, dat ook aan hen toebehoort, niet in hetzelfde bestemmingsvlak ligt als het perceel [locatie A], maar een apart bestemmingsvlak krijgt en met een aanduiding "relatie" wordt verbonden met het perceel [locatie B].
Minimale afstand tot de erfgrens
3.    [verzoeker] en anderen stellen dat in het plan ten onrechte een regel ontbreekt die het bouwen van een hoofdgebouw binnen de bestemming "Wonen" alleen toestaat op een afstand van ten minste 3 m van de perceelgrens. Zij wijzen erop dat het vorige plan wel een dergelijk voorschrift bevatte.
3.1.    De raad heeft gesteld dat dit voorschrift uit het vorige plan, mede met het oog op harmonisatie van de binnen de gemeente geldende bestemmingsplannen, in dit plan niet meer als regel is opgenomen voor de bestemming "Wonen". De raad acht het opnemen van een dergelijke regel niet langer nodig uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Ook in dit specifieke geval acht de raad het bouwen van een woning op het perceel [locatie A] op een afstand korter dan 3 m van de zijdelingse perceelgrens niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
3.2.    [partij], eigenaar van het perceel [locatie A], heeft op 25 mei 2018 een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen ingediend. Deze aanvraag heeft betrekking op een reeds gebouwde woning op het perceel [locatie A]. De aanvraag is ingediend omdat de woning is gebouwd in afwijking van de daarvoor in 2015 verleende omgevingsvergunning voor bouwen. De afwijking betreft met name het bouwen op een kleinere afstand van de grens met het perceel [locatie B] dan op de tekening bij de aanvraag is aangegeven. Er is gebouwd op een afstand van minder dan 3 m van de zijdelingse perceelgrens, terwijl op de tekening bij de aanvraag uit 2015 is aangegeven dat op 3 m van de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd. Met de aanvraag van 25 mei 2018 wordt beoogd alsnog een omgevingsvergunning te verkrijgen die aansluit bij de feitelijke situatie. De gevraagde omgevingsvergunning is inmiddels verleend en op 7 juni 2018 verzonden. [verzoeker] en anderen stellen dat zij tegen het besluit tot verlening bezwaar hebben gemaakt. Voorts hebben zij bij brief van 21 juni 2018 het onderhavige verzoek ingediend. Gelet hierop hebben [verzoeker] en anderen een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening in verband met het ontbreken van een regel in het plan die het bouwen van een hoofdgebouw slechts mogelijk maakt op een afstand van ten minste 3 m van de perceelgrens. Op de vraag of de voorzieningenrechter aanleiding ziet een dergelijke voorziening te treffen, wordt hierna ingegaan.
3.3.    In het vorige plan, het plan "Landelijk gebied" uit 2005, was een voorschrift opgenomen dat het bouwen van een hoofdgebouw binnen de bestemming "Woondoeleinden" slechts mogelijk maakte op een afstand van ten minste 3 m van de perceelgrens. In het bestreden plan heeft de raad een regel met een dergelijke strekking niet langer opgenomen, omdat zij die uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet langer nodig acht, ook niet in deze specifieke situatie. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen reden om aan te nemen dat een beroepsgrond van [verzoeker] en anderen met de strekking dat een dergelijke regel voor het perceel [locatie A] ten onrechte in het plan ontbreekt, in de hoofdzaak zal slagen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat [verzoeker] en anderen in dit verband alleen hebben gewezen op de omstandigheid dat het vorige plan een dergelijk voorschrift wel kende, maar niet gemotiveerd hebben onderbouwd waarom het ontbreken van een regel met die strekking in dit geval leidt tot een situatie die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten tot het niet opnemen van een dergelijke regel voor dit perceel. In zoverre ziet de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Twee percelen in één bestemmingsvlak
4.    [verzoeker] en anderen stellen dat de raad het perceel [locatie A], dat aan [partij] toebehoort, en hun ten westen daarvan gelegen perceel met de kadastrale aanduiding sectie […], nummer […], ten onrechte in één bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen" heeft opgenomen. Dit heeft volgens hen gevolgen voor de mogelijkheden om bijgebouwen te bouwen op hun perceel, omdat het plan per bestemmingsvlak maximaal 80 m2 aan bijgebouwen toestaat. [verzoeker] en anderen stellen dat zij voor de mogelijkheid om bijgebouwen op hun perceel te kunnen bouwen ten onrechte afhankelijk worden van de aanwezigheid en de grootte van bijgebouwen op het perceel van [partij].
4.1.    In artikel 18 zijn de planregels over de bestemming "Wonen" opgenomen.
Artikel 18, lid 18.2.1, onder a, van de planregels luidt:
"Per bestemmingsvlak is maximaal 1 woning toegestaan, tenzij op de verbeelding anders is aangeduid."
Lid 18.2.3 van dat artikel, onder b, luidt:
"De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per woning niet meer dan 80 m² bedragen (…)"
4.2.    Uit de hierboven weergegeven planregels leidt de voorzieningenrechter af dat per bestemmingsvlak maximaal 80 m2 aan bouwwerken mogen worden opgericht die bij de woning op dat bestemmingsvlak horen. Nu het perceel [locatie A] en het perceel van [verzoeker] en anderen met de kadastrale aanduiding sectie […], nummer […], in het plan in één bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen" zijn opgenomen, is het gevolg dat op het voornoemde perceel van [verzoeker] en anderen slechts bijgebouwen mogen worden opgericht die bij de woning van [partij] op het perceel [locatie A] horen. Voorts mag het totaal aan bijbehorende bouwwerken binnen het bestemmingsvlak niet meer dan 80 m2 bedragen. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat deze gevolgen niet de bedoeling van de raad zijn geweest.
4.3.    Op het voornoemde perceel van [verzoeker] en anderen is nu een bijgebouw aanwezig met een grootte van ongeveer 40 m2. [verzoeker] en anderen hebben niet te kennen gegeven dat zij op korte termijn de bijgebouwen op dit perceel willen uitbreiden. Voorts valt niet te verwachten dat het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van het reeds aanwezige bijgebouw zal gaan handhaven, nu de raad ter zitting heeft erkend dat het plan op dit punt niet overeenkomt met de bedoelingen van de raad en hij het bouwen van bijgebouwen die horen bij de woning op het perceel [locatie B] mogelijk heeft willen maken op het perceel met de voornoemde kadastrale aanduiding. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter niet in dat onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre rechtvaardigt.
Conclusie
5.    Gezien het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Uylenburg    w.g. Lap
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2018
288.