201707561/1/R1.
Datum uitspraak: 25 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [appellante sub 2] en anderen, gevestigd te Ermelo,
3. Aldi Ommen B.V. en Aldi Vastgoed B.V., gevestigd te Ommen, onderscheidenlijk Culemborg (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: Aldi),
appellanten,
en
1. de raad van de gemeente Ermelo en
2. het college van burgemeester en wethouders van Ermelo,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Burgemeester Langmanstraat e.o." vastgesteld.
Bij besluit van 3 augustus 2017 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een complex met winkels en appartementen met een parkeerkelder op de locatie Burgemeester Langmanstraat 15-21 en Stationsstraat 90, te Ermelo.
De besluiten zijn op grond van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt.
Tegen deze besluiten hebben [appellante sub 1], [appellante sub 2] en anderen en Aldi beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
De raad, het college, Aldi en [appellante sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 mei 2018, waar Aldi, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. J.A. Mohuddy, advocaat te Breda, [appellante sub 2] en anderen, bij monde van [gemachtigde B], vergezeld door [gemachtigde C], en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.T. Wossink, drs. S. Veltmaat-Harwijne en T.C. Wang, bijgestaan door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Raadhuisstaete Groep B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde D], gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. In de bestreden besluiten wordt voorzien in de herinrichting en herstructurering van het plangebied. De ontwikkeling bestaat uit verschillende deelgebieden, namelijk: "Blok A", "Blok B", "openbare ruimte" en "bosrand". "Blok A" bestaat uit een supermarkt met daarboven appartementen en de voormalige bibliotheek. Het plan voorziet ten aanzien van dit gebied in de uitbreiding van het winkeloppervlak van de bestaande supermarkt. Ook biedt het plan ruimte voor de toevoeging van extra winkelruimte door de uitbreiding van de begane grond van "Blok A". Ten aanzien van "Blok B" voorziet het plan in een uitbreiding van de bestaande supermarkt, de Aldi, door de sloop van de delen van de panden die langs de Burgemeester Langmanstraat liggen mogelijk te maken en door ruimte te bieden voor een supermarkt van maximaal 2.200 m², die de huidige supermarkt zal vervangen. Verder is voorzien in enkele dagwinkels en boven de winkels in nieuwe en bestaande woningen. Binnen het gebied de "openbare ruimte" is de raad voornemens een parkeerplein te realiseren.
[appellante sub 1] beschikte ten tijde van de vaststelling van het plan over ruim 30 winkelpanden in het centrum van Ermelo in onder andere De Enk, de Stationsstraat en de Dokter Holtropstraat. [appellante sub 2] huurt een gebouw met de voorzijde aan de [locatie 1]-[locatie 2] en de achterzijde aan de [locatie 3], bestaande uit een winkel en een woning. [appellante sub 2] exploiteert een Expert winkel aan de [locatie 2] en [gemachtigde B] en [gemachtigde C], die als appellanten deel uitmaken van [appellante sub 2] en anderen, huren van [appellante sub 2] de woning aan de [locatie 2], die zich eveneens in het plangebied bevindt. Aldi exploiteert een supermarkt in het plangebied.
[appellante sub 1], [appellante sub 2] en anderen en Aldi kunnen zich niet met de besluiten verenigen.
Ontvankelijkheid
2. De raad stelt dat [appellante sub 1] geen rechtstreeks bij het besluit betrokken belang meer heeft, nu [appellante sub 1] zijn panden in Ermelo heeft verkocht.
2.1. [appellante sub 1] heeft in zijn beroepschrift aangegeven dat hij ten tijde van de vaststelling van het plan in het bezit was van ruim 30 winkelpanden in Ermelo, in onder meer De Enk, de Stationsstraat en de Dokter Holtropstraat. De raad stelt dat [appellante sub 1] inmiddels al zijn vastgoed in Ermelo heeft verkocht. Ook de levering heeft volgens de raad plaatsgevonden. Naar aanleiding van het voorgaande heeft de Afdeling een brief gestuurd aan [appellante sub 1] waarin staat dat de vraag rijst of [appellante sub 1] nog procesbelang heeft bij zijn beroep. Nu [appellante sub 1] niet heeft gereageerd op deze brief en niet is verschenen ter zitting, moet het ervoor worden gehouden dat [appellante sub 1] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke uitspraak op zijn beroep tegen het bestreden besluit. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het belang van Foppen bij zijn beroep is komen te vervallen.
3. Het beroep van [appellante sub 1] is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van dit beroep geen aanleiding.
Procedureel
5. Aldi stelt dat sprake is van een onvolledige terinzagelegging van de ontwerpomgevingsvergunning. Op 20 oktober 2016 heeft Aldi geprobeerd om een afspraak te maken om de bij het ontwerpbesluit behorende en daarvan deel uitmakende bijlagen te kunnen ophalen, dan wel in afschrift te verkrijgen, maar de eerste mogelijkheid voor een afspraak was op 21 oktober 2016, vanwege de "voorbereidingstijd" die nodig was voordat de stukken konden worden ingezien. Dit maakt volgens Aldi duidelijk dat de stukken niet zonder meer, voor eenieder beschikbaar, op elk moment, op het gemeentehuis ter inzage hebben gelegen. Dit geldt volgens Aldi te meer voor het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het Gelders Genootschap van 12 mei 2017, nu het Aldi niet gebleken is dat dit advies op enig moment deel heeft uitgemaakt van de ter inzage gelegde stukken. Hierdoor zijn volgens Aldi mogelijk ook andere belanghebbenden benadeeld.
Door niet op verzoek afschrift van de stukken te verstrekken, maar te verwijzen naar de procedure als bedoeld in de Wet openbaarheid van bestuur heeft het college volgens Aldi voorts niet voldaan aan de verplichting uit artikel 3:11, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het feit dat de stukken alsnog, na de zienswijzetermijn, aan haar zijn verstrekt, herstelt volgens Aldi niet de strijdigheid met dit artikel nu zij de stukken niet in haar zienswijze heeft kunnen betrekken.
Verder stelt Aldi dat het college het ontwerpbesluit voor de omgevingsvergunning ten onrechte niet beschikbaar gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl.
5.1. Artikel 3:11, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage."
Artikel 3:11, derde lid, van de Awb luidt: "Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten verstrekt het bestuursorgaan afschrift van de ter inzage gelegde stukken."
5.2. Ten aanzien van het betoog van Aldi dat er sprake is van een onvolledige terinzagelegging van de ontwerpvergunning overweegt de Afdeling als volgt. Het college stelt zich op het standpunt dat de ontwerpomgevingsvergunning, met inbegrip van de bij dat ontwerp behorende bijlagen, met ingang van 15 september 2016 ter inzage heeft gelegen op het gemeentehuis. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt. De enkele stelling dat telefonisch gezegd is dat "voorbereidingstijd" nodig was voor de stukken konden worden ingezien, betekent niet dat de stukken niet ter inzage hebben gelegen. Reeds hierom bestaat in zoverre geen grond voor het oordeel dat de terinzagelegging van het ontwerpbesluit niet in overeenstemming met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van het betoog van Aldi dat het college in strijd heeft gehandeld met artikel 3:11, derde lid, van de Awb, overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge dit artikel dient het college afschrift van de ter inzage gelegde stukken te verstrekken tegen vergoeding van ten hoogste de kosten. De van het ontwerp van de omgevingsvergunning deel uitmakende stukken zijn na de zienswijzetermijn aan Aldi toegezonden. Aldi is daarbij in de gelegenheid gesteld op deze stukken te reageren door middel van een aanvulling van de zienswijze. Aldi heeft dan ook een afschrift verkregen van de stukken en de stukken, anders dan Aldi stelt, kunnen betrekken bij haar zienswijze.
Onder voornoemde omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat het college niet in strijd heeft gehandeld met artikel 3:11, derde lid, van de Awb.
Toetsingskader
6. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Inhoudelijke beroepsgronden van Aldi
Evidente privaatrechtelijke belemmering
7. Aldi stelt dat voor de realisatie van "Blok B" de medewerking van Aldi noodzakelijk is, omdat haar winkel zich in dit blok bevindt. Volgens Aldi kan alleen zij de huurovereenkomst die zij sinds 1974 met de verhuurder heeft opzeggen en zij is daartoe niet bereid. Aldi stelt dat de verhuurder van het door haar gehuurde pand, door de huurovereenkomst die al uit 1974 dateert, waarin niet is voorzien in een opzeggingsmogelijkheid voor de verhuurder en waarin de voorziene ontwikkelingen niet passen, geen mogelijkheid heeft om Aldi te bewegen medewerking te verlenen aan de ontwikkelingen. Dit brengt volgens Aldi met zich dat de nieuwbouw waar het plan op ziet niet kan plaatsvinden zonder medewerking van Aldi. Aldi stelt verder dat, anders dan de raad stelt, een beroep op artikel 7:310 uit het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) niet zal slagen omdat de bestemmingen uit het plan ten aanzien van "Blok B" reeds zijn gerealiseerd.
7.1. De Afdeling stelt voorop dat aan bestaande privaatrechtelijke verhoudingen uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen doorslaggevende betekenis toekomt. Dit is slechts anders indien op voorhand duidelijk is dat deze verhoudingen aan de verwezenlijking van de bestemming binnen de planperiode van tien jaar in de weg staan. Voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat, is slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
De Afdeling ziet in het betoog van Aldi geen aanleiding voor het oordeel dat het evident is dat de genoemde huurovereenkomst in de weg staat aan een uitvoering van het plan waarbij "Blok B" op de voorgestane wijze wordt gerealiseerd. Daarbij is van belang dat Aldi en de verhuurder van het pand van mening verschillen over de vraag of de overeenkomst door de verhuurder kan worden opgezegd. Ter zitting is gebleken dat, wanneer geen overeenstemming zal worden bereikt over beëindiging van de huur, een civiele procedure ter beëindiging van de huurovereenkomst zal worden gestart. De enkele stelling van Aldi dat een beroep op artikel 7:310 uit het BW niet zal slagen, maakt niet dat de gestelde belemmering een evident karakter heeft.
Het betoog faalt.
Belangen Aldi
8. Aldi stelt dat geen van de ondernemers in het plangebied zich kan vinden in de plannen van de raad. De raad is volgens Aldi reeds lange tijd op de hoogte van de problemen die de ondernemers hebben met het plan, maar dit heeft niet geleid tot een uitnodiging om te komen praten over het plan. In de besluitvorming heeft de raad volgens Aldi niet aangetoond dat de raad rekening heeft gehouden met de bij het plan betrokken belangen.
8.1. Ten aanzien van het betoog van Aldi dat de raad niet heeft aangetoond dat rekening is gehouden met de belangen van de winkeliers, overweegt de Afdeling het volgende. De raad heeft toegelicht dat bestaande ondernemers juist gebaat zijn bij de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling, nu de supermarkten in het plangebied behoefte hebben aan uitbreiding en herstructurering van de winkels, waardoor het westelijk centrumgebied meer kan gaan functioneren als startpunt voor bezoekers van het centrum. Als gevolg van het plan zal naar verwachting van de raad de levendigheid van het plangebied worden vergroot, hetgeen ook voordelen heeft voor de daar gevestigde ondernemers. De raad heeft verder ter zitting toegelicht dat voor de vaststelling van het plan gesprekken zijn gevoerd met Aldi, maar dat een plan dat volledig conform de wensen van Aldi is, ruimtelijk niet acceptabel is. De raad stelt zich op het standpunt dat het algemene belang bij de versterking van het centrum, zwaarder weegt dan het belang van Aldi, voor zover Aldi al wordt benadeeld door vaststelling van het plan. Gebleken is dat de raad zich op de hoogte heeft gesteld van de belangen van Aldi en dat de raad een belangenafweging heeft gemaakt, waarbij de belangen van de daar gevestigde ondernemers zijn betrokken.
Gelet op het voorgaande, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad geen rekening heeft gehouden met de belangen van Aldi.
Het betoog faalt in zoverre.
Maximale planologische mogelijkheden
9. Aldi voert aan dat de mogelijkheden die het plan biedt veel ruimer zijn dan de raad blijkens de plantoelichting bedoeld heeft mogelijk te maken, waardoor geen rekening is gehouden met de maximale planologische mogelijkheden.
Over blok A stelt Aldi dat het volgens de plantoelichting de bedoeling is dat op de verdieping geen nieuwe functies worden gerealiseerd ten opzichte van de bestaande situatie, terwijl binnen de bestemming "Centrum" meer mogelijk is dan detailhandel en wonen, nu dienstverlening, bedrijven, pensions en evenementen in de vorm van een kermis niet zijn uitgesloten op de verdieping. Daarnaast is het aantal te bouwen woningen op de verdieping volgens Aldi niet voldoende begrensd, waardoor eveneens sprake is van een rechtsonzekere situatie.
Over blok B stelt Aldi dat volgens de plantoelichting maximaal 39 woningen mogen worden gerealiseerd, terwijl op de verbeelding een maximum van 43 wooneenheden is opgenomen. Daarnaast staat in de plantoelichting dat "boven de winkels" appartementen worden gerealiseerd, terwijl in de planregels veel andere functies dan detailhandel en wonen zijn opgenomen, aldus Aldi.
9.1. Op de verbeelding is aan "Blok A" en "Blok B" de bestemming "Centrum" toegekend. Aan "Blok B" is de maatvoering "maximum aantal wooneenheden = 43" toegekend.
In het plan is het volgende bepaald:
"Artikel 3 Centrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Centrum’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. detailhandel, […]
b. dienstverlening;
c. bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals weergegeven in bijlage 1;
d. maatschappelijke voorzieningen op de verdieping ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van centrum - maatschappelijk op verdieping’;
e. pensions;
f. wonen;
[…]
i. evenementen in de vorm van kermis;
j. standplaatsen;
[…]
3.1.1 Beperkingen
a. Voor de in artikel 3.1 onder a t/m c genoemde functies geldt dat deze uitsluitend op de begane grond zijn toegelaten, met uitzondering van bij artikel 3.1 onder a behorende ondergeschikte functies, zoals personeelsruimten en kantoren;
b. Voor de in artikel 3.1 onder e t/m g genoemde functies geldt dat deze uitsluitend op de verdieping zijn toegelaten.
3.2 Bouwregels
[…]
3.2.2 Hoofdgebouwen
Voor hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen
[…]
b. het maximum aantal woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal woningen of het aantal dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal woningen’ is aangegeven met dien verstande dat, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van centrum - supermarkt B’, van het totaal aantal te bouwen woningen ten minste 8 stuks in de sociale sector dient te worden gebouwd;
[…]"
Op de verbeelding van het voorheen geldende plan "Kom Ermelo" is aan "Blok A" de bestemming "Gemengd" toegekend.
In het voorheen geldende plan is het volgende bepaald:
"Artikel 11 Gemengd
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Algemeen
De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[…]
n. pensions;
o. wonen;
[…]
11.1.2 Beperkingen
a. Voor de in artikel 11.1.1 onder a t/m l genoemde functies geldt dat deze uitsluitend op de begane grond zijn toegelaten, […]:
[…]."
9.2. Over "Blok A" stelt de Afdeling vast dat, anders dan Aldi veronderstelt, de functies bedrijven, dienstverlening en detailhandel op grond van artikel 3, lid 3.1.1, onder a, van de planregels niet op de verdieping zijn toegestaan. Verder stelt de Afdeling vast dat de functie pension, gelet op artikel 11, lid 11.1.1, onder n, en lid 11.1.2, onder a, van de planregels van het voorheen geldende plan, ook op grond van het voorheen geldende plan "Kom Ermelo" op de verdieping was toegestaan. Over het evenement in de vorm van een kermis heeft Aldi ter zitting verduidelijkt dat zij vreest voor een "spookhuis" op de verdieping. Volgens Aldi moet een evenement in de vorm van een kermis op de verdieping daarom in de planregels worden uitgesloten. De Afdeling stelt vast dat volgens de planregels weliswaar een spookhuis op de verdieping is toegestaan, maar zoals de raad terecht stelt is dat niet realistisch. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een evenement in de vorm van een kermis op de verdieping uit had moeten sluiten in de planregels.
Verder stelt de Afdeling vast dat het aantal woningen op de verdieping in "Blok A" op grond van artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels is gemaximeerd, nu bij afwezigheid van de functieaanduiding "maximum aantal woningen" enkel het bestaande aantal woningen planologisch is toegestaan. In het aangevoerde bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat dit onvoldoende rechtszeker is. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat het aantal woningen ter plaatse al jarenlang niet is veranderd en eenvoudig, bijvoorbeeld aan de hand van huisnummers, kan worden vastgesteld.
In het betoog van Aldi ziet de Afdeling, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding voor het oordeel dat de mogelijkheden die het plan biedt in "Blok A" ruimer zijn dan de raad heeft bedoeld mogelijk te maken.
Het betoog faalt in zoverre.
9.3. Ten aanzien van "Blok B" stelt de Afdeling vast dat door middel van de aanduiding "maximum aantal woningen" is geborgd dat in "Blok B" maximaal 43 woningen komen. Anders dan Aldi stelt is dit conform de plantoelichting, nu er reeds vier appartementen in "Blok B" aanwezig zijn en er dus 39 nieuwe appartementen kunnen worden gerealiseerd. Nu in de plantoelichting over "Blok B" is opgenomen dat er "boven de winkels appartementen worden gerealiseerd", de planregels dit mogelijk maken, de plantoelichting andere functies dan wonen en detailhandel niet uitsluit en de planregels in deze functies voorzien, ziet de Afdeling in het betoog van Aldi, gelet op het voorgaande, geen aanleiding voor het oordeel dat de mogelijkheden die het plan biedt in "Blok B" ruimer zijn dan de raad heeft bedoeld.
Het betoog faalt in zoverre.
Openbaar gebied
10. Aldi voert aan dat uit de plantoelichting blijkt dat de herinrichting van de "openbare ruimte" voor de raad een belangrijke reden was om mee te werken aan de herontwikkeling van het plangebied, terwijl met de ruime bestemming "Centrum" niet is verzekerd in het plan dat de herinrichting op de juiste wijze zal plaatsvinden.
10.1. De Afdeling vat het betoog van Aldi aldus op dat de raad een meer gedetailleerde invulling van de "openbare ruimte" in het plan had moeten vastleggen. Ten aanzien van dit betoog overweegt de Afdeling dat het tot de beleidsruimte van de raad behoort om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. In dat licht bezien biedt het betoog van Aldi geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ervan heeft kunnen afzien een meer gedetailleerde invulling van de "openbare ruimte" in het plan vast te leggen. Daarbij is van belang dat noch uit het plan noch uit de standpunten van de raad kan worden afgeleid dat de raad de herinrichting van de openbare ruimte als voorwaarde zag voor de vaststelling van dit plan.
Het betoog faalt in zoverre.
Beeldkwaliteitsplan
11. Aldi stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1989, dat de raad het beeldkwaliteitsplan "Markt, Ermelo" onderdeel had moeten laten uitmaken van het plan. 11.1. De raad heeft toegelicht dat hetgeen op grond van het plan is toegestaan, is afgestemd op de inhoud van het Beeldkwaliteitsplan, zodat vaststaat dat met het plan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit wordt bereikt. De raad merkt op dat in het onderhavige geval niet is beoogd het Beeldkwaliteitsplan tevens kader te laten zijn voor de toepassing van flexibiliteitsbepalingen. Gelet hierop gaat het beroep van Aldi op de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2016 niet op, aldus de raad. De Afdeling ziet, gelet op de toelichting van de raad, in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het beeldkwaliteitsplan onderdeel had moeten uitmaken van het plan.
Het betoog faalt.
Parkeren
12. Aldi betoogt dat niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, mede omdat niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Aldi stelt dat, indien wordt uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden, niet voldoende parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. In dit verband wijst Aldi op de notitie "Parkeerbalans Burg. Langmanstraat e.o." van 22 juni 2017, (hierna: de Parkeerbalans) waarin staat dat uitgaande van de maximale planologische mogelijkheden binnen het plangebied niet voldoende nieuwe parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Aldi betoogt verder dat voor de 360 parkeerplaatsen die volgens haar zijn voorzien door de raad, geldt dat, nog los van het gegeven dat deze parkeerplaatsen niet zijn verzekerd in het plan, de bestaande behoefte in het plangebied niet wordt afgezet tegen de te verwachten toename in de behoefte aan parkeerplaatsen door de nieuwe ontwikkelingen. Onbekend is of de gestelde 360 parkeerplaatsen niet al in het openbaar gebied aanwezig moeten zijn voor andere ontwikkelingen en functies in de rest van het centrumgebied, aldus Aldi. Gelet op de problematische parkeersituatie in de gemeente Ermelo dient volgens Aldi de rest van het centrumgebied te worden betrokken bij de beoordeling.
Voorts betoogt Aldi dat, mede door de uitzondering in het plan ten behoeve van de gecoördineerd voorbereide omgevingsvergunning, onvoldoende is verzekerd dat er genoeg parkeerplaatsen aanwezig zijn voor de uitbreiding van haar supermarkt en de voorziene woningen. Daarnaast is het volgens Aldi onvoldoende duidelijk waar de bezoekers van de supermarkt zullen moeten gaan parkeren na de uitbreiding daarvan. Aldi stelt in het kader van de verleende omgevingsvergunning dat de stelling van de raad en het college dat er op dit moment binnen het plangebied voldoende plekken zijn voor de ontwikkeling waar de omgevingsvergunning op ziet, niet juist is, nu de supermarkt met deze vergunning kan worden uitgebreid en er dus meer plekken nodig zijn.
12.1. In het plan is het volgende bepaald:
"Artikel 3 Centrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Centrum’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. detailhandel, met dien verstande dat:
1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van centrum - supermarkt A’ maximaal 1 supermarkt met een maximale totale oppervlakte van 1.600 m2 bvo is toegestaan […]:
[…]
2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van centrum - supermarkt B’ maximaal 1 supermarkt met een maximale totale oppervlakte van 2.200 m2 bvo;
[…]
f. wonen;
[…]
k. openbare parkeervoorzieningen;
l. ondergrondse parkeervoorziening ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’;
[…]
3.4.2 Parkeren
a. ten behoeve van de onder 3.1 onder f, voor zover het het bouwvlak met de aanduiding ‘specifieke vorm van centrum - supermarkt B’ betreft, genoemde functie dienen minimaal 44 parkeerplaatsen aanwezig te zijn in de ondergrondse parkeervoorziening zoals aangegeven met de aanduiding ‘parkeergarage’.
[…]
Artikel 12 Overige regels
12.1 Parkeernormen
12.1.1 Parkeernorm
Bij het gebruiken en/of bebouwen van gronden dient voldaan te worden aan de gemeentelijke parkeernormen (met bijbehorende eisen voor locatie en inrichting) ten behoeve van (vracht)auto’s en overige verkeersvoertuigen en de bijbehorende bepalingen omtrent de ontsluiting en bevoorrading als opgenomen in Nota parkeernormen (zie bijlage 5 bij de regels). Deze eis geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor wat betreft de met dit bestemmingsplan gecoördineerd voorbereide omgevingsvergunning, ingeboekt onder nr. Z-HZ_WABO-2015-0998 geldt, in afwijking van de Nota parkeernormen, niet de eis dat de parkeerbehoefte op eigen terrein moet worden gerealiseerd."
12.2. Buro SRO B.V. heeft in opdracht van de raad de Parkeerbalans opgesteld. In de Parkeerbalans wordt aangesloten bij de parkeernormen uit de Nota Parkeernormen Ermelo van 22 februari 2017. Uit de Parkeerbalans volgt dat het plan op het maatgevende piekmoment, de zaterdagmiddag, tot een extra parkeerbehoefte leidt van 95,6 parkeerplaatsen. Dit is volgens de raad een "worst-case" berekening, waarbij de feitelijke invulling van het plangebied wordt afgezet tegen de maximale planologische mogelijkheden van het plan. Bij een representatieve invulling zou de toename van de parkeerbehoefte volgens de raad minder zijn. Gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen is overwogen in 9.2 en 9.3 ziet de Afdeling in hetgeen Aldi heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat bij de berekening van de parkeerbehoefte ten gevolge van het plan niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden.
De raad heeft verder toegelicht dat zich binnen het plangebied thans 292 parkeerplaatsen bevinden die volgens recente parkeerdrukmetingen nog niet volledig worden benut, wat laat zien dat er geen sprake is van een bestaand tekort aan parkeerplaatsen en dat rekening is gehouden met de bestaande parkeersituatie ter plaatse van de omgeving van het plangebied en de parkeerdruk die van andere functies in het centrum uitgaat. Nu uit de parkeerdrukmetingen volgt dat er geen sprake is van een bestaand tekort aan parkeerplaatsen en nu de raad de feitelijke invulling van het plangebied heeft afgezet tegen de maximale planologische mogelijkheden van het plan, volgt de Afdeling de stelling van Aldi dat de bestaande behoefte in het plangebied ten onrechte niet wordt afgezet tegen de te verwachten toename in de behoefte, niet. Evenmin volgt de Afdeling de stelling van Aldi dat de raad ten onrechte de rest van het centrumgebied niet heeft betrokken bij de beoordeling.
Ten aanzien van de verwijzing van Aldi naar de Parkeerbalans overweegt de Afdeling dat, zoals Aldi terecht stelt, weliswaar niet de volledige parkeerbehoefte van 95,6 extra parkeerplaatsen in het plangebied wordt voorzien, maar uit het onderzoek "Vrije parkeercapaciteit omgeving Burg. Langmanstraat e.o." van 19 april 2017 uitgevoerd door Goudappel Coffeng B.V., blijkt dat in de nabije omgeving op loopafstand voldoende capaciteit beschikbaar is om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen. Aldi heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Daarnaast is gelet op artikel 12, lid 12.1.1, van de planregels verzekerd dat wordt voorzien in de benodigde parkeerplaatsen nu voldaan moet worden aan de parkeernormen als opgenomen in de Nota parkeernormen. De uitzondering ten aanzien van de met het plan gecoördineerd voorbereide omgevingsvergunning maakt niet dat onvoldoende is geborgd dat in de benodigde parkeerplaatsen wordt voorzien, nu deze uitzondering ziet op de eis dat de parkeerbehoefte op eigen terrein moet worden gerealiseerd en niet op het aantal parkeerplaatsen.
Gezien het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, dat geen sprake zal zijn van parkeeroverlast als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkeling en dat voldoende in het plan is verzekerd dat de parkeerplekken er ook daadwerkelijk zullen komen.
Het betoog faalt in zoverre.
12.3. Ten aanzien van de stelling van Aldi dat er op dit moment onvoldoende parkeerplaatsen in het plangebied aanwezig zijn voor de ontwikkeling waarop de omgevingsvergunning ziet, overweegt de Afdeling het volgende. Op basis van artikel 12, lid 12.1.1, van de planregels moet voor deze ontwikkeling worden voldaan aan het aantal voorgeschreven parkeerplaatsen uit de Nota parkeernormen. Dit is naar het oordeel van de Afdeling het geval. De omgevingsvergunning ziet op een complex met winkels en appartementen met een parkeerkelder op de locatie Burgemeester Langmanstraat 15-21 en Stationsstraat 90 te Ermelo. De omgevingsvergunning ziet dus op "Blok B". In de Parkeerbalans is de parkeerbehoefte als gevolg van het plan voor "Blok B" - dus na realisatie van deze ontwikkeling - berekend aan de hand van de Nota Parkeernormen Ermelo van 22 februari 2017. Uit paragraaf 2 van de Parkeerbalans volgt dat bij de berekening van deze parkeerbehoefte is uitgegaan van een bouwvlak met bruto vloeroppervlak van ongeveer 3.770 m² - waarvan 1.570 m² voor overige centrumfuncties kan worden gebruikt, nu maximaal 2.200 m² voor een supermarkt mag worden gebruikt - met op de verdieping maximaal 43 appartementen, waarvan minimaal 8 goedkope appartementen. Uit paragraaf 2 van de Parkeerbalans volgt verder dat de parkeernorm voor een supermarkt 4,5 parkeerplaats per 100 m² bruto vloeroppervlak bedraagt, voor de overige centrumfuncties 3,6 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak, voor de goedkope appartementen 1,3 parkeerplaatsen per appartement en voor de dure appartementen 1,6 parkeerplaatsen per appartement. De parkeerbehoefte voor "Blok B" bedraagt aldus maximaal 222 parkeerplaatsen als gevolg van de verleende omgevingsvergunning, waarvan 99 parkeerplaatsen ten behoeve van de supermarkt, 56,5 parkeerplaatsen ten behoeve van overige centrumfuncties en 66,4 ten behoeve van de appartementen. Nu voor "Blok A" nog geen omgevingsvergunning is verleend kan bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor "Blok A" worden uitgegaan van de bestaande situatie. Uit de paragraaf 3 van de Parkeerbalans volgt dat in de bestaande situatie de parkeerbehoefte voor "Blok A" 98,5 parkeerplaatsen bedraagt. In totaal zijn er na realisatie van de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met de omgevingsvergunning dus 320,4 parkeerplaatsen nodig. Nu uit artikel 3, lid 3.4.2, van de planregels volgt dat ten behoeve van de woningen in "Blok B" minimaal 44 parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn in de nieuwe ondergrondse parkeervoorziening en reeds 292 parkeerplaatsen in het plangebied aanwezig zijn, heeft het college zich, anders dan Aldi stelt, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er op dit moment binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn voor de ontwikkeling waar de omgevingsvergunning op ziet.
Gelet op het voorgaande is de omgevingsvergunning niet in strijd met artikel 12, lid 12.1.1, van de planregels.
Het betoog faalt in zoverre.
Verkeer
13. Aldi betoogt dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare verkeerssituatie ter plaatse. Aldi stelt in dit verband dat geen rekening is gehouden met de maximale mogelijkheden van het plan.
Aldi stelt verder dat het laden en lossen ten behoeve van haar winkel niet veilig kan plaatsvinden, omdat de locatie van de laad- en losplaatsen te krap is en de raad geen rekening heeft gehouden met de samenloop van kwetsbare verkeersdeelnemers en de vele manoeuvrerende vrachtwagens die de supermarkt via de Burgemeester Langmanstraat - die volgens de raad zal gaan behoren tot het voetgangersgebied waar auto en fiets te gast zijn - moeten bevoorraden. Een en ander is volgens Aldi problematisch nu geen specifiek op de situatie toegesneden maatregelen zijn opgenomen in het plan om een veilige bevoorrading te waarborgen.
Voorts stelt Aldi dat bij de voorziene ingang van de ondergrondse parkeergarage een onoverzichtelijke situatie lijkt te ontstaan door de samenloop van deze ingang met de inpandige laad- en losplaats en de in- en uitrit van het parkeerterrein en door de ontsluitingsroute naar de Rietlaan.
Over het door Goudappel Coffeng B.V. verrichte nadere onderzoek naar de verkeersveiligheid voert Aldi aan dat de conclusies uit dit onderzoek niet bruikbaar zijn, nu Goudappel Coffeng B.V. er ten onrechte vanuit gaat dat Aldi gebruikt maakt van een "standaard euro trekker/oplegger-combinatie" met een lengte van 16,50 meter. Daarnaast wordt volgens Aldi in het rapport uitgegaan van bijzonder krappe marges voor de ruimte die nodig is om laad- en losbewegingen verkeersveilig uit te voeren.
13.1. Op de verbeelding is in "Blok B" één vlak met de functieaanduiding "laad- en losplaats" toegekend. Ten aanzien van "Blok A" zijn twee vlakken met de functieaanduiding "laad- en losplaats" toegekend.
In het plan is het volgende bepaald:
"Artikel 3 Centrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Centrum’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[…]
m. laad en losvoorzieningen voor vrachtwagens, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘laad- en losplaats’ […];
n. een in- en uitrit van de ondergrondse parkeervoorziening uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van centrum - ingang parkeerplaats’;"
13.2. De raad heeft toegelicht dat de toename in verkeersdruk is onderzocht door ten opzichte van de feitelijk bestaande situatie de toename van de verkeersgeneratie als gevolg van de nieuwe functies te berekenen. Hierbij is volgens de raad uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden en is gebruik gemaakt van een "worst-case" benadering. Daarbij is volgens de raad van belang dat de andere functies waarnaar Aldi verwijst, volgens de kencijfers van het CROW een lagere verkeersgeneratie hebben. Gelet op de toelichting van de raad en gelet op hetgeen is overwogen in 9.2 en 9.3, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de berekening van de verkeersgeneratie geen rekening heeft gehouden met de maximale mogelijkheden van het plan.
13.3. De raad stelt zich ten aanzien van de inpandige laad- en losplaats waarin ten behoeve van de supermarkt is voorzien, op het standpunt dat deze op verkeersveilige wijze bereikbaar is en dat deze van voldoende omvang is. Wat de uitrit van de ondergrondse parkeergarage betreft stelt de raad zich eveneens op het standpunt dat deze verkeersveilig is.
Volledigheidshalve heeft de raad Goudappel Coffeng B.V. opdracht verstrekt nader onderzoek te verrichten naar de verkeersveiligheid in het plangebied. In het rapport "Beoordeling verkeersveiligheid expeditie plan Markt 2.0 Ermelo" van 19 april 2018 komt Goudappel Coffeng B.V. tot de conclusie dat de bocht vanaf de Rietlaan richting de verbindingsweg in het schetsontwerp krap is vormgegeven, waardoor het noodzakelijk is dat de meest noordelijk gelegen parkeerplaats wordt opgeheven. Uit het rapport volgt verder dat de overige bochten richting de Markt voldoende ruim zijn en op eenvoudige wijze kunnen worden gemaakt, waarna het voertuig aankomt op de Markt en op het parkeerterrein gepositioneerd wordt om achterwaarts richting de laad- en losplaats te rijden. Volgens Goudappel Coffeng B.V. is er op het parkeerterrein voldoende ruimte om deze manoeuvre uit te voeren, blijft het voertuig tijdens het maken van de manoeuvre te allen tijde zichtbaar voor het achterlangs passerende verkeer en kan het achteruitrijden in deze situatie met relatief veel zicht op eenvoudige wijze plaatsvinden. Bij de vertrekbeweging wordt de laad- en losruimte rechtsaf uitgereden, waarbij de route via de Markt en de verbindingsweg volgens Goudappel Coffeng B.V. eenvoudig kan worden gemaakt. Ten aanzien van de samenloop met de ingang van de parkeergarage volgt uit het rapport dat de verkeersstromen van en naar de parkeergarage zeer beperkt zijn vanwege de beperkte omvang van de parkeergarage gecombineerd met de gebruikersdoelgroep, namelijk de bewoners van de bovengelegen appartementen. Volgens Goudappel Coffeng B.V. ondervinden de gebruikers van de parkeergarage geen hinder van het manoeuvreren van de voertuigen die komen laden en lossen. Goudappel Coffeng B.V. concludeert dat de verkeersveiligheid bij geen van de aankomst- en vertrekmanoeuvres in het geding komt.
De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat Goudappel Coffeng B.V., gelet op het type vrachtwagen dat is toegestaan binnen de bebouwde kom, in het onderzoek terecht is uitgegaan van een "standaard euro trekker/opleggercombinatie" met een lengte van 16,50 m. Aldi heeft dit niet weersproken. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van het rapport van Goudappel Coffeng B.V. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat alle distributeurs tegenwoordig rijden in vrachtwagens met meedraaiende achterassen en dat in de situatie dat er een keer een vrachtwagen zonder meedraaiende achteras wordt gebruikt, er nog steeds sprake is van een verkeersveilige situatie indien de meest noordelijk gelegen parkeerplaats - wat volgens Goudappel Coffeng B.V. noodzakelijk is - verwijderd wordt. Het betoog van Aldi dat in het rapport wordt uitgegaan van bijzonder krappe marges voor de ruimte die nodig zou zijn om laad- en losbewegingen verkeersveilig uit te voeren, maakt het voorgaande niet anders, nu ter zitting is gebleken dat aan de door Goudappel Coffeng B.V. gebruikte veiligheidsmarge wordt voldaan.
Gelet op het voorgaande overweegt de Afdeling dat Aldi niet aannemelijk heeft gemaakt dat het laden en lossen niet veilig kan plaatsvinden. Daarbij betrekt de Afdeling dat de meest noordelijke parkeerplaats kan worden opgeheven en de raad heeft toegelicht dat de openbare gronden, waar de gemeente eigenaar van is, op verkeersveilige wijze zullen worden ingericht, waarbij rekening wordt gehouden met de uitrit van de parkeergarage en de laad- en losplaatsen. Ook heeft Aldi niet aannemelijk gemaakt dat bij de voorziene ingang van de ondergrondse parkeergarage een onveilige situatie zal ontstaan. Daarbij is van belang dat de raad stelt dat de ondergrondse parkeergarage op een verkeersveilige wijze kan worden bereikt en verlaten, mede omdat de ingang van de ondergrondse parkeergarage is voorzien aan de Burgemeester Langmanstraat, die zal gaan behoren tot het voetgangersgebied waar auto en fiets te gast zijn. De Afdeling ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. De enkele stelling dat door de ontsluitingsroute naar de Rietlaan een onoverzichtelijke situatie lijkt te ontstaan voor de gebruikers van de ondergrondse parkeergarage, is daarvoor onvoldoende. Verder is van belang dat de raad onweersproken heeft toegelicht dat de ingang van het parkeerterrein aan de noordzijde van het terrein is gelegen en niet aan de Burgemeester Langmanstraat waar de ingang van de ondergrondse parkeergarage is voorzien.
Het betoog faalt.
Evenementen
14. Aldi voert aan dat de in het plan opgenomen regeling waarmee binnen de "openbare ruimte" een evenement in de vorm van een kermis mogelijk wordt gemaakt in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, nu er geen voorwaarden aan evenementen zijn verbonden terwijl de planwetgever voorschriften moet stellen aan onder meer het toegestane aantal evenementen per jaar, de soorten en de maximale bezoekersaantallen. De Algemene plaatselijke verordening gemeente Ermelo 2016 (hierna: APV) en het evenementenbeleid van de gemeente Ermelo zijn niet voldoende nu de afweging of een bestemming die gedurende de planperiode evenementen op een bepaalde locatie toestaat vanuit een ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is, een andere is dan de afweging op grond waarvan, in een concreet geval, voor een evenement al dan niet een vergunning op grond van de APV wordt verleend.
14.1. In het plan is het volgende bepaald:
"5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[…]
b. evenementen, in de vorm van kermis;
[…]"
14.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7286, overweegt de Afdeling dat het op de weg van de planwetgever ligt om omtrent, onder meer, het aantal toegestane evenementen per jaar, het soort evenementen en de maximale bezoekersaantallen voorschriften te stellen, voor zover dat uit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid van een locatie voor evenementen van belang is. De raad heeft beoogd de bestaande situatie, waarin eenmaal per jaar een kermis van beperkte omvang wordt georganiseerd planologisch mogelijk te maken. De Afdeling stelt vast dat in de planregels het soort evenement is vastgelegd door slechts een kermis toe te staan, maar de planregels kennen geen bepaling wat betreft het aantal kermisdagen onderscheidenlijk kermissen per jaar. Evenmin is beoordeeld in hoeverre een begrenzing van het aantal bezoekers ervan nodig is. Het bestemmingsplan maakt aldus meer mogelijk dan de raad heeft beoogd. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het betoog slaagt.
Bestuurlijke lus
15. Met het oog op een spoedige beëindiging van het geschil ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De raad dient hiertoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 14.2 het bestreden besluit te herstellen en het op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft daarbij niet opnieuw te worden toegepast.
15.1. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beroepsgronden van [appellante sub 2] en anderen
Overleg
16. [appellante sub 2] en anderen voeren aan dat de raad in het kader van de voorbereiding van het plan onvoldoende overleg heeft gepleegd met hen, mede nu de raad slechts één keer met [appellante sub 2] en anderen heeft gesproken, terwijl met Aldi vier keer is gesproken.
16.1. Op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Wro, voor zover van belang, is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van een bestemmingsplan.
Artikel 3:15, eerste lid, van de Awb luidt:
"Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen".
16.2. Gesteld noch gebleken is dat het plan niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8, eerste lid, van de Wro is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. In dat verband is van belang dat een ieder in de gelegenheid is geweest een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. [appellante sub 2] en anderen hebben van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt.
Het betoog faalt.
Evidente privaatrechtelijke belemmering
17. [appellante sub 2] en anderen stellen dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de vaststelling van het plan in de weg staat. [appellante sub 2] en anderen voeren daartoe aan dat [appellante sub 2] de verliesgevende ondernemingen van de [familie] heeft gekocht en een huurovereenkomst is aangegaan met [bedrijf] ten aanzien van het pand aan de [locatie 1]-[locatie 2]/[locatie 3], bestaande uit een winkel en een woning, waarbij [appellante sub 2] een voorkeursrecht tot koop heeft bedongen. Door middel van een overdracht van aandelen door de familie Paulus is het pand, volgens [appellante sub 2] en anderen, inmiddels ten onrechte vervreemd doordat Borghese Real Estate B.V. aandeelhouder is geworden van de rechtspersoon Exploitatie en Onderhoud Maatschappij Putten B.V. (hierna: EOMP) waarin het onroerend goed is ondergebracht. [appellante sub 2] en anderen stellen dat EOMP de huurovereenkomst wil beëindigen, dat [appellante sub 2] niet instemt met de beëindiging en dat de raad hiervan op de hoogte is. Nu [appellante sub 2] nakoming van de overeenkomst met [bedrijf] zal eisen, dan wel volledige schadevergoeding, zal het project mogelijk niet door kunnen gaan en/of onrendabel worden. Volgens [appellante sub 2] en anderen is het zeer aannemelijk dat een verzoek tot nakoming van de overeenkomst, waarin het voorkeursrecht tot koop staat opgenomen, door de burgerlijke rechter zal worden gehonoreerd.
17.1. De Afdeling stelt voorop dat aan bestaande privaatrechtelijke verhoudingen uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen doorslaggevende betekenis toekomt. Dit is slechts anders indien op voorhand duidelijk is dat deze verhoudingen aan de verwezenlijking van de bestemming binnen de planperiode van tien jaar in de weg staan. Voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staan, is slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
De Afdeling ziet in het betoog van [appellante sub 2] en anderen geen aanleiding voor het oordeel dat er sprake is van een evidente belemmering die aan de vaststelling van het plan in de weg staat. Het mogelijk bestaan van een contractueel voorkeursrecht, het door [appellante sub 2] en anderen gestelde recht op schadevergoeding en de omstandigheid dat [appellante sub 2] niet instemt met de beëindiging van de huurovereenkomst zijn, naar het oordeel van de Afdeling, geen omstandigheden die evident aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan. Daarbij is van belang dat de initiatiefnemer de eigenaar is van de desbetreffende gronden, de initiatiefnemer dus over de gronden kan beschikken en de initiatiefnemer de huurovereenkomst met [appellante sub 2] heeft opgezegd. Voor zover [appellante sub 2] niet met de opzegging van de huurovereenkomst in zou stemmen, kan een civiele procedure ter beëindiging van de huurovereenkomst worden gestart.
Het betoog faalt.
Laad- en losplaatsen
18. [appellante sub 2] en anderen stellen dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met de benodigde laad- en losplaatsen ten behoeve van de door haar geëxploiteerde elektronicazaak, nu in de bestaande situatie aan de noordkant van het pand met een vrachtwagen wordt geladen en gelost, hetgeen niet is voorzien in het onderhavige plan. Volgens [appellante sub 2] en anderen kan het laden en lossen van oude apparaten, gelet op de huidige locatie van de winkel, niet plaatsvinden aan de voorkant van het pand vanaf de openbare weg. In dit verband stellen [appellante sub 2] en anderen dat het laden en lossen door middel van vrachtwagens vanaf de openbare weg niet mogelijk en onveilig is. De stelling van de raad dat alle winkels in het centrum op deze wijze worden bevoorraad, gaat hier volgens [appellante sub 2] en anderen niet op nu de andere winkels waarbij geladen en gelost wordt vanaf de openbare weg worden bevoorraad door middel van "DHL-wagens" in plaats van vrachtwagens, hetgeen bij de elektronicazaak het geval is.
18.1. De raad heeft toegelicht dat het nog niet duidelijk is waar in het complex de elektronicazaak na de verbouwing zal komen, waardoor de exacte locatie van het laden en lossen ook nog niet vaststaat. Het laden en lossen ten behoeve van de elektronicazaak zal volgens de raad in ieder geval gaan plaatsvinden vanaf de openbare weg, aan de voorkant van het pand, hetgeen volgens de raad goed mogelijk en aanvaardbaar is, ook al is dit wellicht minder wenselijk voor [appellante sub 2] en anderen. De raad merkt in dit verband op dat vrijwel alle winkels in het centrum op die wijze bevoorraad worden, dat hiervoor voldoende ruimte aanwezig is en dat deze andere winkels, anders dan [appellante sub 2] en anderen stellen, ook worden bevoorraad met vrachtwagens.
De Afdeling ziet, gelet op de toelichting van de raad, in hetgeen [appellante sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met het laden en lossen ten behoeve van de elektronicazaak. Ook ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat een onveilige, dan wel niet uitvoerbare situatie ten aanzien van het laden en lossen zal ontstaan. Daarbij betrekt de Afdeling dat nog niet duidelijk is waar in het "Blok B" complex de elektronicazaak na de verbouwing wordt gesitueerd, en dat, indien nodig, verkeersmaatregelen kunnen worden getroffen.
Het betoog faalt.
Woningbehoefte
19. [appellante sub 2] en anderen stellen dat in het rapport "Ladder Markt Ermelo" van 23 februari 2017, opgesteld door Stec Groep B.V. (hierna: de Ladderonderbouwing) wordt uitgegaan van een te hoge groei van het aantal inwoners. CBS Statline en Primos geven volgens [appellante sub 2] en anderen geen groei, maar een daling aan. De uitbreidingsruimte is hierdoor volgens hen nihil.
19.1. De Afdeling stelt vast dat in de Ladderonderbouwing is uitgegaan van de uitkomsten van de Primos-prognose 2016. Uit dat onderzoek volgt dat de bevolking van Ermelo tot 2025 met circa 6 procent zal stijgen tot ongeveer 28.250 inwoners. De Afdeling is van oordeel dat de raad bij de berekening van de kwantitatieve woningbehoefte mocht uitgaan van de Primos-prognose 2016. Hierbij is in aanmerking genomen dat de door [appellante sub 2] en anderen overgelegde gegevens van Primos 2016, zijn gebaseerd op de gehele regio "Amersfoort/Noord-Veluwe/Zeewolde". De in de Ladderonderbouwing gebruikte gegevens zijn toegesneden op de gemeente Ermelo. Verder is van belang dat uit de door [appellante sub 2] en anderen overgelegde gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS), anders dan [appellante sub 2] en anderen veronderstellen, geen daling van het aantal inwoners volgt. Weliswaar verschillen de uitkomsten van de prognoses door het CBS en Primos van elkaar, maar dit betekent niet dat de raad zich niet op de uitkomsten van de Primos-prognose 2016, de toen meest recente prognose, heeft mogen baseren.
Het betoog faalt.
Conclusie
20. Het beroep van [appellante sub 2] en anderen is ongegrond.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van [appellante sub 2] en anderen geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellante sub 2] en anderen ongegrond;
III. draagt de raad van de gemeente Ermelo naar aanleiding van het beroep van Aldi Ommen B.V. en Aldi Vastgoed B.V. op om:
a. binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak het onder 14.2 genoemde gebrek te herstellen met inachtneming van hetgeen omtrent dit gebrek in deze uitspraak is overwogen;
b. de Afdeling de uitkomsten van de onder III.a opgenomen opdracht mede te delen en een nieuw of gewijzigd besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Kramer w.g. Zwemstra
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2018
91-849.