ECLI:NL:RVS:2018:2545

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
201706827/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • B.P. Vermeulen
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant inzake afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 9 augustus 2017 het beroep van de wederpartij gegrond verklaard en het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand van 26 oktober 2016 vernietigd, omdat dit in strijd was met artikel 7:13, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad voor Rechtsbijstand had op 8 juni 2016 een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk tot de rechtszaak.

De Raad van State heeft op 1 augustus 2018 geoordeeld dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De Raad voor Rechtsbijstand had in hoger beroep betoogd dat de rechtbank onterecht had geoordeeld, maar de Raad van State heeft dit oordeel onderschreven. De Raad voor Rechtsbijstand is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij, die in verband met het hoger beroep zijn ontstaan. Dit bedrag is vastgesteld op € 225,45. Tevens is er een griffierecht van € 501,00 opgelegd aan de Raad voor Rechtsbijstand.

De uitspraak benadrukt het belang van een correcte procedure bij het afhandelen van aanvragen voor rechtsbijstand en bevestigt de noodzaak voor de Raad voor Rechtsbijstand om de juiste procedures te volgen, inclusief het uitnodigen van betrokken partijen voor hoorzittingen in bezwaar.

Uitspraak

201706827/1/A2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 augustus 2017 in zaak nr. 16/3694 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de raad.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2016 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [wederpartij] afgewezen.
Bij besluit van 26 oktober 2016 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 oktober 2016 vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven en de raad veroordeeld in de proceskosten van [wederpartij] tot een bedrag van € 495,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Desgevraagd heeft de raad schriftelijk nadere inlichtingen verstrekt, waarop [wederpartij] heeft gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2018, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets en mr. C.W. Wijnstra, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De raad heeft een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [wederpartij] bij besluit van 8 juni 2016 afgewezen. Deze afwijzing heeft de raad, onder overneming van het advies van de commissie voor bezwaar (hierna: de bezwaarcommissie), gehandhaafd bij het besluit op bezwaar.
De aangevallen uitspraak
2.    De rechtbank heeft het besluit van 26 oktober 2016 vernietigd wegens strijd met artikel 7:13, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). In dit kader heeft de rechtbank verwezen naar haar uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:3491. In die uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de werkwijze van de bezwaarcommissie, om de raad niet uit te nodigen voor de hoorzitting in bezwaar, in strijd is met de Awb.
Het hoger beroep
3.    De raad bestrijdt dit oordeel van de rechtbank. De in het hoger beroep opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:2481, beantwoord. De daarin gegeven overwegingen gelden ook in deze zaak. Hieruit volgt dat het hoger beroep ongegrond is.
Conclusie
4.    De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    De raad dient tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld. Bij voormelde uitspraak van vandaag is vastgesteld dat de in die uitspraak behandelde zaak met deze zaak en de zaken nrs. 201706831/1/A2, 201706833/1/A2 en 201706834/1/A2 samenhangende zaken zijn in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De raad dient aan [wederpartij] een bedrag van € 225,45 te vergoeden voor het indienen van het verweerschrift en het geven van de reactie op de desgevraagde nadere inlichtingen van de raad.
6.    De Afdeling ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:41, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb eenmaal griffierecht te heffen in de vijf zaken. Daartoe wordt overwogen dat het door de raad ingestelde hoger beroep niet is gericht tegen samenhangende uitspraken, nu deze uitspraken niet tegelijkertijd of in de tijd kort na elkaar zijn gedaan en aan die uitspraken niet één samenstel van feiten en omstandigheden ten grondslag ligt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 225,45 (zegge: tweehonderdvijfentwintig euro en vijfenveertig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    bepaalt dat van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een griffierecht van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Van der Spoel    w.g. Komduur
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2018
787-809.